
Hans Verwaart, een data-analist, heeft de temperaturen in De Bilt van voor en na 1951 vergeleken met de vier andere hoofdstations in Nederland. Zijn analyse laat zien dat enige correctie (homogenisatie) in De Bilt gerechtvaardigd was. Net als het onderzoek van Clintel toont Verwaart aan dat de correcties te ver zijn doorgeschoten. Via een simpele rekenmethode corrigeeert hij de correcties van het KNMI zodat De Bilt meer in lijn komt te liggen met de vier andere hoofdstations. Die correctie past hij toe op de warme zomer van 1947. Dan blijkt dat drie verdwenen hittegolven in dat jaar terug de boeken in moeten wat het totaal dat jaar op vier brengt. Het jaar 1947 blijft daarmee uitzonderlijk want in geen enkel ander jaar kwamen er vier hittegolven voor. Verwaart is te volgen op X (voorheen twitter).
Een paar weken geleden schreef Maurice de Hond op zijn website nogmaals over de verdwenen hittegolven uit 1947. Een hittegolf (minimaal vijf dagen een maximale temperatuur (Tmax) groter dan of gelijk aan 25 graden Celsius, waarvan tenminste drie dagen Tmax groter dan of gelijk aan 30 graden Celsius) geldt pas officieel voor het land als aan deze voorwaarde in De Bilt is voldaan. Echter, in 2016 heeft het KNMI, in verband met de overgang naar nieuw meetstation, besloten om de Tmax tot en met 31 augustus 1951 te corrigeren. Op warme dagen in augustus betekende dit soms een verlaging van de Tmax met wel 1,9 graden Celsius.
In dit artikel gaan we de Tmax op vijf weerstations in Nederland met elkaar vergelijken. Deze vijf stations zijn zó gekozen dat ze ten Noordwesten, Noordoosten, Zuidoosten en Zuidwesten van De Bilt liggen. Respectievelijk zijn dat Den Helder, Eelde, Zuid-Limburg en Vlissingen. Dit zijn ook meteen de vijf hoofdstations van Nederland. De data treft u hier aan: cdn.knmi.nl/knmi/map/page/klimatologie/gegevens/daggegevens/temp_260.txt
Het getal links van de “.txt” geeft het station aan. 260 staat voor De Bilt, 310 bijvoorbeeld voor Vlissingen. Omdat deze weerstations in de vier hoeken van ons land liggen, noemen we deze in het vervolg ook wel de vier hoekstations.
We gaan kijken naar het gemiddelde aantal warme dagen in de periode 1952-2024 gedeeld door het gemiddelde aantal warme dagen in de periode 1906-1951.
We hebben naar een zestal warme dagen gekeken, dat zijn in ons artikel dagen met een Tmax van minimaal:
- 25 gr. C. (zomerse dag)
- 26 gr. C.
- 27 gr. C.
- 28 gr. C.
- 29 gr. C.
- 30 gr. C. (tropische dag).
Voor elk van deze warme dagen hebben we de analyse uitgevoerd voor de Tmax op de vier hoekstations, alsmede op de oorspronkelijk gemeten Tmax in De Bilt en de gecorrigeerde Tmax. Dat zijn dus zes kolommen met aantallen. Het KNMI noemt het corrigeren overigens “homogeniseren”, die term zullen wij ook gebruiken.

De kolommen 2 t/m 7 geven de aantallen dagen dat de in de eerste kolom genoemde temperatuur is behaald voor de weerstations. Naarmate de temperatuur hoger wordt, nemen de aantallen af en dat is ook logisch. Een Tmax van 27,5 gr. C. telt mee bij 25, 26 en 27, maar niet meer bij 28. Duidelijk is ook te zien in het bovenste deel dat na homogenisatie bij De Bilt de aantallen behoorlijk zijn gedaald. In het onderste deel was bij De Bilt homogenisatie niet meer nodig (want het nieuwe meetstation is dan in gebruik), daar zijn alle Tmax de gemeten temperaturen.
Deze getallen zeggen zo nog niet zo veel. Laten we daarom maar eens kijken wat de verhouding (het quotiënt) is van het gemiddelde aantal warme dagen vanaf 1952 t.o.v. voor 1952. Daartoe delen we de aantallen van het onderste deel door die van het bovenste deel, én corrigeren voor het feit dat de periode vanaf 1952 langer is dan die ervoor. We krijgen dan de volgende aantallen:

We zien allemaal getallen groter dan één, hetgeen impliceert dat het aantal warme dagen vanaf 1952 groter is dan ervoor. Nabij het aardoppervlak is het dus na 1952 iets warmer geworden.
De twee kolommen van De Bilt vallen op. Bij de oorspronkelijke temperatuurmeting (de eerste kolom van De Bilt) is er sinds 1952 nauwelijks sprake van een toename van warme en tropische dagen (de getallen liggen allemaal rond de één). Bij de hoekstations varieert de verhouding tussen de 1,12 en de 1,56. Dat impliceert dat de Tmax vóór 1952 in De Bilt inderdaad iets te hoog was. Enige vorm van homogenisatie lijkt dus gerechtvaardigd.
De tweede kolom geeft dan de verhouding in De Bilt met de gehomogeniseerde waarden. Elk getal in deze kolom is groter dan welke getal dan ook bij de hoekstations. Voor drie categorieën (hoger dan 28, 29 of 30 graden) is het aantal dagen dat die temperatuur wordt behaald vanaf 1952 zelfs meer dan 2x zo groot geworden. Nu is De Bilt een buitenbeentje geworden precies de andere kant op. Dat is vreemd.
Er valt nog meer te zien als we de data van De Bilt in een staafdiagram samen met de andere stations zetten. Dat doen we tweemaal, eerst van Noordwest naar Zuidoost en vervolgens van Zuidwest naar Noordoost.

Als we naar de verschillende temperaturen kijken zien we dat het quotiënt in:
- Den Helder zeer langzaam daalt bij hogere temperaturen;
- in Zuid-Limburg zeer langzaam stijgt;
- in De Bilt (oorspronkelijk) nagenoeg horizontaal loopt;
- in De Bilt (gehomogeniseerd) sterk stijgt!
Dit houdt in dat de warmste dagen (28 graden en hoger) het sterkst gecorrigeerd zijn in De Bilt en die vallen nu het meeste uit de toon bij de andere hoofdstations.
Van Zuidwest naar Noordoost ziet het plaatje er als volgt uit:

Eelde laat ook een overwegend lichte stijging zien. En dat geldt in mindere mate ook voor Vlissingen, één waarde loopt hier uit de pas en is wat hoger dan verwacht.
In de vier hoekstations zien we nergens een patroon dat we bij de gehomogeniseerde reeks van De Bilt zien. Conclusie is dan ook dat deze aanpassing niet goed is uitgevoerd. Niet alleen vanwege de – onverklaarbare – sterke stijging, maar ook vanwege de – eenzame – hoogte van de quotiënten.
Welke temperatuur aanpassing was dan wél goed geweest? Of in ieder geval beter?
Daartoe gaan we de gemiddelden bepalen van de quotiënten en kijken welk quotiënt in De Bilt verwacht had mogen worden. We doen dat eerst voor alle quotiënten over alle temperaturen samen. Later kijken we nog apart naar dat van 30 gr. C.
Over alle temperaturen is het gemiddelde van de vier hoekstations gelijk aan 1,35.
- Bij de gemeten (ongehomogeniseerde) temperaturen van De Bilt is het quotiënt gelijk aan 1,06.
- Bij de gehomogeniseerde temperaturen is het quotiënt gelijk aan 1,92.
Het is dus, zoals eerder al vermeld, juist dát er gehomogeniseerd is (om de waarde van 1,06 te verhogen naar ca. 1,35), maar die homogenisatie is te ver doorgeschoten, want de verhouding bedraagt nu maar liefst 1,92!
Laten we nu dan de Tmax van De Bilt zélf gaan homogeniseren. Met wat rekenwerk wordt duidelijk dat maar 33,7% van de door het KNMI toegepaste correctie doorgevoerd had moeten worden. Ongeveer tweederde van de homogenisatie in De Bilt was dus overcorrectie. Dat betekent dat een Tmax van bijvoorbeeld 30,6 gr. C. niet wordt verlaagd naar 29,1 gr. C (1,5 graden correctie). maar naar 30,1 gr. C (0,5 graden correctie). Wat we dus gaan doen is alle correcties van het KNMI met tweederde naar beneden brengen om daarmee De Bilt in lijn te krijgen met het gemiddelde van de vier hoekstations.
De hittegolven van 1947
Laten we nu de hittegolven van 1947 er eens bij pakken. Telkens is ook de Tmax op de dag ervoor én erna vermeld. De dagen die behoren tot de hittegolf zijn in pastelgroen weergegeven.
De eerste hittegolf begon al in mei:

Bij de oorspronkelijke homogenisatie (derde kolom) is deze eerste hittegolf uit de boeken verdwenen omdat het op 2 juni geen 30 graden meer werd (29,5 graden volgens het KNMI). Na onze correctie is deze hittegolf weer terug in de boeken want op 2 juni werd het 30,3 graden en hebben we de vereiste drie dagen boven de 30 graden terug.
De tweede hittegolf:

Bij de oorspronkelijke homogenisatie is ook deze hittegolf verdwenen. Na onze correctie is deze weer terug in de tabellen, zij het dat die één dag korter duurt.
De derde hittegolf:

Bij de oorspronkelijke homogenisatie is ook deze hittegolf verdwenen. Na onze correctie is deze weer terug in de tabellen, zij het dat ook deze derde hittegolf één dag korter duurt.
De vierde hittegolf

De vierde hittegolf was de enige die na homogenisatie in de tabellen bleef staan, zij het dat deze negen dagen korter zou duren. Na onze correctie zou die toch weer vijf dagen langer duren. Omdat op 24 augustus nét geen zomerse dag is genoteerd vallen de zomerse dagen van 25 t/m 27 augustus buiten de hittegolf.
Het aantal tropische dagen is volgens het KNMI sinds 1952 meer dan tweemaal zo groot als voor 1952. Zouden we alleen naar de correctie voor 30 gr. C. hebben gekeken, dan hadden we afgerond 70% van de homogenisatie moeten terugdraaien. Dit is wel meer dan de correctie die we bij de tabellen hierboven hebben gebruikt, maar wijkt daar niet zoveel van af, zodat we de berekeningen niet nogmaals gaan doen. Het toont echter wederom aan dat de homogenisatie zoals die door het KNMI uitgevoerd is, veel te ver is doorgeschoten.
Samenvatting en conclusies
Samenvattend kunnen we concluderen dat enige homogenisatie van de Tmax in De Bilt tot en met augustus 1951 wel op z’n plaats was, maar dat deze veel te ver is doorgeschoten. Dit is te zien door het aantal warme dagen bij de gehomogeniseerde reeks van De Bilt t/m 1951 te vergelijken met de reeks na 1951. Grofweg tweederde van de door het KNMI toegepaste verlaging van de Tmax zou kunnen worden teruggedraaid om de gehomogeniseerde data in De Bilt weer in lijn te brengen met de data van de vier hoekstations. Als we dit toepassen op de dagelijkse Tmax van de warme zomer van 1947 komen de drie verdwenen hittegolven weer terug! Daarmee zou 1947 weer recordhouder zijn want in geen enkel ander jaar kwamen er vier hittegolven voor. Het maximum in alle andere jaren is twee.
Dit artikel verscheen eerder op de website van Maurice de Hond.