Docent en dichteres Mieke van Zonneveld bezocht de lezing van Steven Koonin in Antropia, Driebergen op 27 september. Met stijgende verbazing las ze het artikel dat journalist Maarten Keulemans over de avond schreef in de Volkskrant. ‘Erg leuke avond,’ vond Keulemans ‘en toch werd u weer genept.’ Ja, maar door wie?
Onlangs woonde ik een lezing bij van Steven Koonin, de schrijver van Unsettled: what climate science tells us, what it doesn’t and why it matters. Koonin was in Nederland vanwege de lancering van de Nederlandse vertaling van het boek, onder de titel Onbeslist. Ook Maarten Keulemans was aanwezig en hij maakte vlijtig aantekeningen. Het resultaat van deze vlijt was twee dagen later te lezen in De Volkskrant.
De eerste drie alinea’s las ik met instemming en herkenning: ja, zo was de avond begonnen, ja, zo zat men in het publiek. Maar daarna viel het me steeds lastiger het teksttype te bepalen: was dit nu een verslag of een betoog in schaapskleren?
Keulemans contrasteert het publiek van Koonin met de protesterende activisten op de A12, een enigszins voor de hand liggende vergelijking. Keulemans wijst alleen op de demografie van het Kooninpubliek in vergelijking met dat van het activistenvolk, maar mij lijkt vooral hun houding een noemenswaardig verschil. Een paar uur luisteren in een iets te warme zaal naar een man die zich grondig in de klimaatmaterie verdiept heeft en zijn bevindingen zo helder mogelijk overbrengt, is een heel andere bezigheid die van een geheel andere levenshouding getuigt, dan je vastlijmen aan de A12, roepen dat de wereld vergaat en wapperen met regenboogvlaggen (omdat, aldus XR op Twitter, de transgemeenschap extra te lijden heeft onder de klimaatcrisis). Het is lachwekkend om te suggereren dat we hier met gelijkwaardige tegenpolen te maken hebben.
Koonin werkte onder andere als adviseur onder de Obamaregering. Bovendien schreef hij het eerste handboek over computermodellen, wat hem bij uitstek geschikt maakt om de modellen die klimaatonderzoekers gebruiken te begrijpen en beoordelen. Dit laatste vermeldt Keulemans niet, maar met betrekking tot Koonins ‘opvallendste wapenfeit’ merkt hij relativerend op: ‘dat hij een paar jaar werkte onder Obama, al was hij daar slechts een van de vele adviseurs’. Let op dat een paar jaar en slechts een van de vele. Niemand denkt, schat ik, dat Koonin een decennium onder Obama gewerkt heeft, al is het maar omdat Obama maar twee termijnen geregeerd heeft. Ook denkt niemand dat Koonin Obama’s enige adviseur was op het gebied van klimaat en energie. Maar door deze relativering van Keulemans lijkt het net alsof het 300-koppig publiek misleid is met dit ‘wapenfeit’. De eigenlijke reden dat het werken onder Obama door Koonin zelf en door anderen genoemd wordt, is natuurlijk dat klimaatsceptici in Amerika uit republikeinse hoek plegen te komen. Een democraat die eerst geloofd heeft in de klimaatcrisis en pas naarmate hij zich er verder in verdiepte afvallig werd, is een minder verdachte bron dan een bij voorbaat sceptische republikein die net als iedereen behept is met een ‘confirmation bias’.
In alinea vijf van Keulemans’ verslag zien we een sluw staaltje framing. Koonin ‘gokt’ volgens Keulemans ‘dwars tegen de wetenschappelijke consensus in’ dat de bijdrage van CO2 voor ongeveer de helft van de gemeten opwarming zorgt. Wat een lichtzinnigheid! Nu is het zo dat Koonin tijdens zijn lezing volgens mij geen getal verbond aan hoeveel opwarming de mens nu eigenlijk veroorzaakt heeft. Hij toonde alleen dat we in ieder geval kunnen stellen dat de aarde ook warmer werd voordat de mens massaal CO2 ging uitstoten en dat er dus ook andere factoren in het spel zijn. Na afloop van het vragenuur, kwam Keulemans echter op Koonin af om hem nog enkele vragen te stellen. Ik was nieuwsgierig naar dit gesprek en ging op gehoorsafstand staan. Het gesprek ging ongeveer zo:
Keulemans: ‘So how much of the recent warming would you say is caused by humans?’
Koonin: ‘I don’t know. The IPCC says 100%!’Keulemans, lachend: ‘More than 100% even!’
Koonin herhaalt waarom dat hem dus uitgesloten lijkt.Keulemans: ‘But how much would you say is caused by humans.’
Koonin: ‘I don’t know.’Keulemans: ‘20%?’
Stilte.Keulemans, drammend: ’40%? 60%?’
Koonin, met jetlag, zijn schouders ophalend: ‘Maybe 50%?’
Hiervan maakt Keulemans dus dat Koonin ‘dwars tegen de wetenschappelijke consensus in’, (een consensus waarvan ik trouwens zou zweren dat Keulemans er zelf ook lacherig over deed in bovenstaand gesprekje), ‘gokt’ op ongeveer de helft. Dat woord ‘gokt’ suggereert, evenals het ‘goochelen met getallen’ waar hij even later mee op de proppen komt, een lichtzinnigheid die totaal niet strookt met de teneur van Koonins lezing, noch met zijn boek, noch met het zo-even geciteerde nagesprek. Aan alles was te merken dat Koonin met tegenzin en onder voorbehoud dat percentage noemde.
Niet alleen hier is de weergave van Koonins bewering gekleurd. Zo schrijft Keulemans, zogenaamd Koonin parafraserend, dat er weliswaar mensen doodgaan aan hitte, maar dat er door de zachtere winters juist minder mensen overlijden. De pointe was echter, als ik me niet vergis, dat er netto veel minder mensen overlijden omdat kou een veel vaker voorkomende doodsoorzaak is dan hitte. Dat lijkt me een legitiem punt om in te brengen als XR weer rept van klimaatdoden.
Veel klimaatgevolgen zijn nog onzeker volgens het IPCC zelf, betoogt Koonin. ‘Waarom horen we ze daar niet over?’ vraagt hij. Maar volgens Keulemans ‘sneert’ hij dit. Vreemd, want ik heb Koonin de hele avond niet horen sneren. Ik vond het juist opvallend hoe rustig, genuanceerd en respectvol hij sprak, ook over andersdenkenden. Maar Keulemans is gebaat bij een schurkenframe voor deze ‘klimaatscepticus’ en daarom noemt hij verderop dat Koonin ‘verwarring sticht’, dingen ‘verzwijgt’ en ‘geconfronteerd met zulk gesmokkel’ begint ‘te draaien’. Ik zou haast denken dat ik een geheel andere avond heb bijgewoond, want de lezing was bepaald niet verwarrend en van draaierij heb ik niets gemerkt.
Vervolgens laat Keulemans een van de weinige ‘groene’ aanwezigen aan het woord die Koonin ‘wel erg vergoelijkend’ vindt en noemt hij dat IPCC-man Leo Meyer had overwogen om naar de avond te gaan maar niet gekomen is. Dit gedeelte moest ik twee keer lezen, want het wordt gevolgd door een citaat van Meyer, waarin hij zichzelf roemt om zijn ruimdenkendheid: ‘Ikzelf blijf nieuwsgierig of er naast de gebruikelijke herhaling van allang weerlegde halve en hele onwaarheden misschien een nieuw goed punt wordt gelanceerd.’ Ja, hij wel! Zijn collega’s, zegt Meyer, hebben ‘geen zin meer’ in wat ze zien als een ‘achterhoedegevecht’. Meyer onderscheidt zich gunstig van die collega’s door… ook niet te komen.
Dat moet ik Keulemans nageven: hij zat in de zaal. Te midden van de andere middelbare mannen was hij te herkennen aan het schudden van zijn hoofd. Ook pende hij vlijtig aan het stukje dat hem, zo las ik op Twitter, zowel van sceptische als van activistische zijde op kritiek is komen te staan. Zou hij daaruit opmaken dat hij de gulden middenweg bewandelt? Activisten vonden dat sceptici geen podium mogen krijgen. De andere kant vond het verslag te eenzijdig. Keulemans zelf zette zijn stukje op Twitter, ‘vooral voor de mensen die erbij waren.’ Waarvoor dank. ‘Erg leuke avond,’ vond Keulemans ‘en toch werd u weer genept.’ Ja, maar door wie?