Over de gevolgen van op beleid gebaseerd bewijs in de klimaatpolitiek

Door Roger Pielke Jr. Met toestemming overgenomen van https://rogerpielkejr.substack.com/
De content op die site is beschermd met een betaalmuur. Clintel heeft een abonnement op deze site vanwege de vele uitstekende stukken.

Vertaling: Johan Branders

Sinds het begin van de jaren negentig is het klimaatbeleid gericht op een aantal verschillende maatstaven voor het vaststellen van beleidsdoelstellingen. Daaronder emissiereducties (Kyoto 1997), kooldioxide-concentraties in de atmosfeer (Kopenhagen, 2009) en wereldwijde gemiddelde temperatuurverandering ten opzichte van pre-industriële tijden (Parijs, 2015). In een eerdere bijdrage beschreef ik de arbitraire en niet-wetenschappelijke oorsprong van de 2-gradendoelstelling van het Akkoord van Parijs (2015).

In deze bijdrage leg ik de oorsprong uit van zijn kompaan, de doelstelling van 1,5°C, die in veel opzichten de 2°C-doelstelling heeft overschaduwd in publieke discussies over het klimaat. De meeste klimaatwetenschappers weten dat de 1,5°C-doelstelling, ondanks haar prominente rol in de politiek, al achterhaald is. In feite is dat altijd al zo geweest. Dit is hoe dat gebeurde:

Volgens klimaatwetenschapper James Hansen nam milieuactivist Bill McKibben in 2007 contact met hem op voor advies over de naam van zijn nieuwe klimaatorganisatie: “In 2007 begon milieuactivist en schrijver Bill McKibben, heel beleefd, aan te dringen om ofwel te bevestigen dat 450 deeltjes per miljoen [ppm koolstofdioxide in de atmosfeer] het geschikte streefdoel is voor koolstofdioxide in de atmosfeer, ofwel een geschikter doel te definiëren. Hij was een website aan het maken om de aandacht te vestigen op dit streefdoel en dacht erover om het 450.org te noemen.”

Op dat moment werkte Hansen aan een paper waarin hij en zijn collega’s betoogden: “Wij opperen als eerste objectief een vermindering van de atmosferische CO2 tot 350 ppm, waarbij het doel moet worden bijgesteld naarmate het wetenschappelijk inzicht en het empirisch bewijs van klimaateffecten toenemen.”

Voor Hansen was 350 ppm nooit een doel dat niet mocht worden overschreden, aangezien de wereld daar al ver overheen was toen hij de paper schreef, maar een doel voor beleidsmakers om tegen het einde van de eeuw naar terug te keren.

McKibben en collega’s volgden het advies van Hansen en richtten in 2007 350.org op. Dat jaar erkende hij dat de wereld al ver voorbij de 350 ppm was, en dat het streefdoel niet was om deze concentratie te vermijden, maar om er in de toekomst naar terug te keren, zoals Hansen had betoogd: “We zitten al op 383 ppm, en dat brengt de planeet in belangrijke mate uit balans. Wat betekent dat? … Betekent dat dat we gedoemd zijn? Niet helemaal. Net zomin als wanneer je dokter je waarschuwt voor een te hoog cholesterol. Net zoals je lichaam je bloed verdunt als je geen cheesy chips meer eet, zo raakt de aarde elk jaar op natuurlijke wijze een deel van haar CO2 kwijt. We moeten gewoon stoppen met er meer in te stoppen en na verloop van tijd zal het cijfer dalen, misschien snel genoeg om de ergste schade af te wenden.”

Om zijn nieuwe organisatie wereldwijd te promoten, werkte McKibben samen met het Tällberg Forum, een Zweedse stichting, om wereldwijd te pleiten voor 350 ppm als nieuwe doelstelling voor het klimaatbeleid. Hun doel was de komende grote klimaatconferentie in Kopenhagen eind 2009, te beïnvloeden.

Op 23 juni 2008 publiceerde het Tällberg Forum een paginagrote advertentie in de Financial Times, de International Herald Tribune en de New York Times met meer dan 150 ondertekenaars. In de dagen daarna organiseerde het Tällberg Forum een internationale conferentie om de voorgestelde doelstelling te promoten, die werd bijgewoond door secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties. Hun campagne was een doorslaand succes.

Het sullige concept van 350 deeltjes per miljoen kooldioxide in de atmosfeer was wereldwijd doorgedrongen, ondanks het feit dat er in wezen geen wetenschap achter zat, alleen Hansens paper (niet door de peer review gegaan) en een stel ondertekenaars van een krantenadvertentie. Goed gedaan!

In 2009, aan de vooravond van de klimaatconferentie van Kopenhagen, riep het UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) nog op tot een klimaatdoelstelling van 450 ppm kooldioxide, wat volgens hen neerkwam op een wereldwijde opwarming van 2,0 tot 2,4°C tegen 2100, en een emissiereductie van 50% tegen 2050. Maar tijdens de Kopenhagen Conferentie in december, die vrij slecht afliep, legden vooral de kleine eilandstaten de nadruk op de doelstelling van 350 ppm; als manier om invloed uit te oefenen op de onderhandelingen.

De wens om een wereldwijde coalitie bijeen te houden in het licht van de onenigheid in Kopenhagen, heeft de doelstelling van 1,5°C een politiek houvast gegeven. En daarmee veel landen bij de onderhandelingen betrokken gehouden. Zoals in een samenvatting van de conferentie van Kopenhagen werd uitgelegd: “Veel landen steunden de doelstelling om de opwarming onder 2˚C boven het pre-industriële niveau te houden, waarbij AOSIS [Alliance of Small Island States] 1,5˚C benadrukte en Bolivia 1˚C.” Het erkennen van 1,5°C ging niet over wetenschap, maar over realpolitik.

Omdat de doelstellingen van het klimaatbeleid verschoven van kooldioxide-concentraties naar wereldwijde temperaturen, moest ook het discours veranderen om gelijke tred te houden. Dus werd 450 ppm omgewerkt tot 2 graden Celsius en 350 ppm tot 1,5 graden Celsius, ook al was 350 ppm nooit echt onderzocht en werd 450 ppm in het vorige IPCC-rapport geassocieerd met temperatuurstijgingen van 1,4 tot 3,1°C.

Deze keuze voor een temperatuurdoelstelling boven een kooldioxide-doelstelling, kwam tot uiting in de definitieve tekst van het Akkoord van Kopenhagen, waarin het lang besproken begrip “gevaarlijke antropogene verstoring” werd gedefinieerd in termen van 2°C: “Ter verwezenlijking van de uiteindelijke doelstelling van het Verdrag om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen, zullen wij, onder erkenning van het wetenschappelijke standpunt dat de stijging van de mondiale temperatuur minder dan 2 graden Celsius moet bedragen, op basis van billijkheid en in de context van duurzame ontwikkeling, onze gezamenlijke lange-termijnactie ter bestrijding van klimaatverandering versterken.”

Een knipoog naar de kleine eilandstaten en hun oproep tot een doelstelling van 1,5 graden Celsius werd ook opgenomen, waarbij in het Akkoord kort werd toegezegd te overwegen de doelstelling te verstrengen tot 1,5 graden Celsius tegen 2015.

Merk op wat hier gebeurde: 350 ppm was al lang geleden gepasseerd en was bedoeld als een doelstelling voor 2100. De wereld moest nog een opwarming van 1,5 graden bereiken, maar deze 1,5 graden werd omgewerkt tot een hedendaagse vangrail. Naarmate het taalgebruik veranderde, veranderde ook de onderliggende betekenis.

Doelpalen = verplaatst.

Het UNFCCC heeft altijd erkend dat de 1,5°C-doelstelling veel meer gebaseerd was op politieke aspiraties dan op wetenschap, en merkte bijvoorbeeld in 2015 op, terwijl het gevolg gaf aan zijn toezegging om de doelstelling te heroverwegen: “Hoewel de wetenschap over de limiet van 1,5°C opwarming minder robuust is, moet worden getracht de verdedigingslijn zo laag mogelijk te krijgen.”

De politieke motivatie is begrijpelijk (en lijkt ook door het IPCC te zijn gewaardeerd), maar mag niet worden verward met op bewijzen gebaseerd beleid. Er volgden heel wat campagnes, gelobby en diplomatieke onderhandelingen (zie bijvoorbeeld hier en hier). De limiet van 1,5°C werd aangenomen als een streefdoel in het Akkoord van Parijs, maar in veel van wat volgde, heeft de bijbehorende retoriek het verheven tot een daadwerkelijk beleidsdoel dat door velen (zoals president Biden) serieus wordt genomen. Toen de doelstelling in het Akkoord van Parijs werd opgenomen, zagen veel deskundigen haar echter als een onmogelijkheid.

Maar in plaats van luidkeels te verkondigen dat de streefdoelen precies dat waren en praktisch onbereikbaar, volgde de wetenschappelijke gemeenschap de politieke eis voor wetenschappelijke rechtvaardiging achteraf. Dit om het onmogelijke doel te legitimeren als een daadwerkelijk doel om het beleid te sturen.

Een recente analyse concludeerde dat de wetenschap werd geleid door de politiek: “Vóór het Akkoord van Parijs lag de limiet van 1,5°C buiten het bereik van onderzochte scenario’s. Ze werd als onrealistisch en dus irrelevant beschouwd (Livingston & Rummukainen, 2020; van Beek et al., 2022). Na het Akkoord van Parijs werden scenario’s die verenigbaar zijn met 1,5°C, wijdverbreid in de literatuur.”

Integrated Assessment Modelleurs (IAM) produceerden plichtsgetrouw fantasierijke scenario’s die in hun modellen 1,5°C bereikten, en uitten voor het grootste deel (althans in het begin) geen bedenkingen over wat ze deden (hoewel kritiek later veel gebruikelijker werd): IAM-teams ontwikkelden scenario’s die verenigbaar zijn met 1,5°C om aan de vraag te voldoen, waarbij ze vertrouwden op tijdelijke overschrijding en negatieve emissies, maar ook verruimden ze het scala aan mitigatie-opties dat ze in overweging namen (van Beek et al., 2022, p. 198). In 2017 legde een modelleur uit dat 2°C toen hij begon voor hem “onmogelijk was, maar ik het bleef zien, en het is iets heel gewoons geworden. Hetzelfde gebeurt met 1,5°C, ook al zijn er veel argumenten tegen.”

Centraal in de wetenschappelijke legitimering van de 1,5°C-doelstelling, stond het creëren van hypothetische “negatieve emissietechnologieën” in de IA-modellen. Het UNFCCC verzocht het IPCC een speciaal rapport over 1,5°C op te stellen. De positieve en onkritische reactie van het IPCC droeg verder bij tot de legitimering van de politieke status van de 1,5°C-doelstelling, ook al bleven veel onderzoekers twijfelen aan de haalbaarheid ervan. Ongetwijfeld heeft het IPCC zich in zijn 1,5°C-rapport meer gericht op belangenbehartiging, met het stellen en beantwoorden van leidende vragen zoals: “Waarom is het noodzakelijk en zelfs essentieel om de wereldwijde temperatuurstijging onder de 1,5°C te houden in tegenstelling tot hogere niveaus?”

In een uitstekend artikel over deze dynamiek schrijven van Beek en collega’s (nadruk toegevoegd): Dit [aanpassen van de wetenschap aan politieke eisen] is een empirisch voorbeeld van het “kalibreren” van de modelanalyse met het oog op de relevantie: ondanks de realistische overtuigingen bij sommige modelleurs in die tijd, werd het modelleren omgebogen van het verkennen van 2°C-scenario’s naar die van 1,5°C.  Het alternatief zou zijn geweest te zeggen dat de doelstelling van 1,5 °C volgens de modelresultaten niet haalbaar was. Dit zou echter de kleine eilandstaten veronachtzamen (interview co-voorzitter IPCC). Als het IPCC zou hebben besloten dat de 1,5°C onrealistisch was, hadden de Parijse onderhandelaars misschien zelfs terug naar de onderhandelingstafel moeten gaan (interview COP21-onderhandelaar). Anderzijds impliceerde de verschuiving van 2°C naar 1,5°C een snellere emissiereductie, waarbij de snel opduikende 1,5°C-literatuur in nog sterkere mate op negatieve emissietechnologieën steunde. Zoals een modelleur verklaarde: “Ik geloof niet zozeer dat we het kunnen bereiken, maar wel dat we het kunnen modelleren. […] we zouden nooit hoeven te zeggen dat het niet haalbaar is, we stoppen er gewoon meer negatieve emissies in.

In plaats van “ongemakkelijke kennis” te leveren aan beleidsmakers in het UNFCCC en in de rest van de wereld, besloot de IPCC-gemeenschap (of beter gezegd, een belangrijk deel van die gemeenschap) mee te spelen met de schertsvertoning dat 1,5°C werkelijk een zinvol beleidsdoel was, in plaats van een politieke ambitie.

Bijgevolg bevindt de wereld zich vandaag in een lastig parket. De 1,5°C-doelstelling zal niet worden gehaald. De heronderhandeling van het Akkoord van Parijs die het afgelopen decennium werd vermeden, kan niet voor altijd uit de weg worden gegaan; een terugkeer naar de 2°C-doelstelling kan een dergelijke herwaardering mogelijk wel met een decennium of meer verlengen (1,5°C? Laat maar!).

In 2023 zien we nu academische papers met vragen als de volgende: “Hoe werd een bijna onmogelijke doelstelling het referentiepunt voor klimaatactie? Hoe behoudt ze haar legitimiteit ondanks de onverenigbaarheid tussen de ambities en de daadwerkelijke acties (die deze doelstelling duidelijk maakt)?”

Het valt nog te bezien of klimaatactivisten zullen besluiten dat de aandacht voor de 1,5°C-doelstelling in de afgelopen 14 jaar, een inefficiënte omweg was ten koste van productievere wegen naar decarbonisatie. Of vinden ze toch dat de brede bereidheid om het ongeloof tijdelijk op te schorten (in de hoop er politieke munt uit te slaan), de zaken er op vooruit heeft geholpen? Trouwe lezers kennen mijn standpunt over deze kwestie: adviesorganen van deskundigen, zoals het IPCC, moeten het spel altijd eerlijk spelen en de verleiding weerstaan om op beleid gebaseerd bewijs te leveren of te bevorderen, zelfs als het alternatief een ongemakkelijke waarheid is.

Beleidsmakers vertellen wat ze niet willen horen, is misschien niet altijd wat ze willen, maar voor effectief beleid kan het precies zijn wat ze nodig hebben.