Overgenomen van de Klimaatgek

Fig.1    Bron: Marsz et al 2022

Bovenstaande temperatuurgrafiek van de Poolse stad Poznań Is opvallend: een kleine trend van 1951 tot 1988 van 0,3 °C/eeuw, daarna een temperatuursprong en een zeer sterk stijgende trend van 5,7 °C/eeuw.

Voor lezers van Klimaatgek.nl die al wat langer actief zijn doet het wellicht een belletje rinkelen, want ik heb al wat vaker over een dergelijke temperatuursprong  rond eind jaren ’80 geschreven, zoals hier.

Fig.2    Data: KNMI

De grafiek van figuur 2 toont dat de temperatuur op ons station De Bilt een min of meer vergelijkbare ontwikkeling doormaakte: een tamelijk vlakke trend van 0,0087 °C/jaar, een breuk rond 1988-1989, en daarna een sterk stijgende trend van 0,0292 °C/jaar. Deze ontwikkeling bleef niet alleen beperkt tot Nederland en Polen maar is terug te vinden in grote delen van Europa:

Fig.3    Bron: Marsz et al 2022

Fig.4    Bron: Marsz et al 2022

Fig.5    Data: KNMI ClimateExplorer

De boven beschreven temperatuurontwikkelingen van lage trend – sprong- hoge trend in Europa kunnen niet verklaard worden met de stijging van het atmosferisch CO2-gehalte, daarvoor is de sprong  en trendbreuk in 1988-1989 te abrupt. De Poolse onderzoekers stellen dat er sprake was van een snelle verandering van de macrocirculatie in 1987-1989 boven de Atlantische-Euraziatische gematigde zone: meer zonale (type W) en minder meridionale circulatie (type E, zie Marsz 2021). Die verandering viel samen met een verandering in de intensiteit van het warmtetransport door de Noord-Atlantische Thermohaliene Circulatie (NA THC).

Fig.6    Bron: Marsz et al 2022

De klimatologische veranderingen uitten zich onder meer in een toename van de zonneschijnduur (SD) en de luchttemperatuur en een daling van de neerslag. De belangrijkste fysische oorzaken van de stijging van de luchttemperatuur na 1988 waren de sterke stijging van de SD in de warme halfjaren en een aanzienlijke toename van de positieve fasen van de Noord-Atlantische Oscillatie (NAO) in de winter.

Fig.7    Data: KNMI ClimateExplorer

De NAO-index beschrijft het luchtdrukverschil tussen het lagedrukgebied boven IJsland en het subtropische hogedrukgebied op de breedte van Azoren/Lissabon. Positieve waarden van de NAO-index in de winter worden doorgaans geassocieerd met een sterker dan gemiddelde westenwind over de middelste breedtegraden en derhalve natter en milder weer over West-Europa.

Fig.8    Bron: Hoogeveen et al 2022

Jippe en Han  Hoogeveen presenteerden afgelopen zomer  hun publicatie over de atmosferische circulatie in Nederland op basis van reanalyses weerkaarten vanaf 1836. Die informatie is daarna verwerkt en opgeslagen in 24 zogenaamde weerpatronen. Met behulp van een statistische test zagen Jippe en Han dat er rond 1988 een verschuiving heeft plaatsgevonden in die weerpatronen, die heeft geresulteerd in een aanzienlijke toename van de luchtaanvoer uit warmere richtingen. Figuur 8 toont die verschuiving voor de maritieme brongebieden in de winter richting mildere winterlucht.

Fig.9    Bron: Marsz et al 2022

Figuur 9 toont de grote sprong in aantal zonuren aan het eind van de jaren ’80 in Poznan als gevolg van de snelle veranderingen in de luchtcirculatie. Meer ‘clear sky’  betekent minder bewolking en sterkere opwarming.

Fig.10    Data: KNMI

Fig.10 toont nogmaals de jaarlijkse temperatuur in De Bilt van 1951 t/m 2022, inclusief twee trendlijnen en de sprong. De stijging van de temperatuur tussen 1989 en 2022 was ongeveer 1 °C. Hoe groot was de invloed van de zon op die temperatuurstijging in De Bilt? Een indruk daarvan geven de volgende grafieken:

Fig.11   Data: KNMI

Figuur 11 laat zien dat ook in De Bilt vanaf 1988/1989 sprake was van een sterke toename in het aantal jaarlijkse zonuren. Vanaf 1989 t/m 2022 steeg het aantal zonuren met een trend van bijna 11 uur/jaar tot in totaal 353 uren. Dat is een enorme stijging met bijna 23% .

Fig.12    Data: KNMI

Kijken we niet alleen naar de directe zonnestraling (zonuren) maar naar de totale instraling, dus directe en diffuse zonnestraling, dan zien we in figuur 12 een spectaculaire stijging vanaf 1989. De totale instraling neemt in de periode 1989-2022 met een trend van 0,4795 W/m2 toe met in totaal 15,8 W/m2. Dat is een toename van 14,6% .

Is een toename van de instraling door de zon tussen 1989 en 2022 met 15,8 W/m2 eigenlijk wel veel? Vergelijk het eens met het effect van verdubbeling van het CO2 gehalte. De ‘radiative forcing’ van verdubbeling van het atmosferisch CO2-gehalte wordt vaak geschat op zo’n 3,7 W/m2. Helaas is die 15,8 W/m2 extra zonlicht in De Bilt niet een op een om te rekenen naar °C, maar de vergelijking met de radiative forcing van CO2-verdubbeling laat wel zien, dat wat er de afgelopen 4 decennia is gebeurd met de zoninstraling in De Bilt en grote delen van Europa hoogst waarschijnlijk de opwarmingseffecten van de CO2-toename verre overtreft. Het is niet voor niets dat Hoogeveen et al  in hun onderzoek naar de temperatuurontwikkeling in De Bilt constateerden dat enig effect van CO2 op de temperatuur in De Bilt nauwelijks aantoonbaar was.

Conclusie: het wordt de hoogste tijd dat het narratief van ‘CO2 bepaalt klimaatverandering’ vervangen wordt door een waarin veel meer oog is voor andere, veelal natuurlijke oorzaken van klimaatverandering. Het alleen maar focussen op CO2 is misleidend.