Fig. 1    Bron: NOS

De NOS heeft op haar website op 4 maart j.l. een artikel gepubliceerd met een grafiek en titel die angst moeten opwekken bij de lezer. Ik meen begrepen te hebben dat het ook een item was in het NOS journaal. Het is een weergave van een interview met de directeur van het KNMI, Gerard van der Steenhoven. Het artikel vráágt om een fact check.

Het verhaal gaat over de bekende 1,5 °C opwarming, afkomstig van het IPCC. Kort gezegd komt het er op neer dat als de opwarming van de aarde sinds pre-industrieel niveau (gemiddelde temperatuur 1850-1900)  de 1,5 °C zal bereiken, we een soort van point of no return overschrijden en klimatologische rampspoed niet meer te keren is. Over die ‘deadline’ van 1,5 °C verderop meer, eerst de grafiek.

Het merkwaardige is dat de afgebeelde grafiek niet de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde beschrijft, die ken ik goed.  Dat is raar omdat het hele artikel draait om die 1,5 °C grens en de gemidddelde temperatuur op aarde, wanneer we die grens bereiken en wat ons dan te wachten staat. Waar de afgebeelde temperatuurgrafiek dan wel van is wordt niet genoemd maar ik dacht de temperatuurontwikkeling van De Bilt erin te herkennen, die grafiek ken ik ook wel goed.

Fig. 2    Data: ClimateExplorer KNMI

Om te zien of dat juist is heb ik van de temperatuurdata van De Bilt (bron KNMI) de temperatuurgrafiek gemaakt van 1901 t/m 2020. Ik heb de gemiddelde etmaaltemperatuur van De Bilt genomen en omgerekend naar jaartemperaturen.  Het resultaat ziet u in figuur 2. Om de vergelijking met de in het artikel afgebeelde grafiek makkelijk te maken heb ik de y-as laten lopen van 7,5 tot 12,5 °C, net zoals in de afgedrukte KNMI-grafiek. Beide grafieken zijn identiek, op de kleurtjes in de KNMI-grafiek na. De grafiek in het artikel betreft dus de temperatuurontwikkeling in De Bilt en niet van de aarde.

Die kleurtjes in figuur 1 zijn een ‘klimaatstreepjescode’, een recente uitvinding. Leveren die kleurtjes extra informatie op? Nee. Elke kleurnuance komt overeen met een bepaalde temperatuur zoals in de legenda te zien is. Het KNMI zou dus net zo goed bij elk jaarpunt in de grafiek de bijbehorende temperatuur af kunnen drukken. Maar dat is overbodig want de grafiek is zonder die informatie prima af te lezen.

Die klimaatstreepjescode levert dus geen extra informatie op. Waarom dan toch gebruikt? Ik denk om de lezer bang te maken: we gaan van blauw naar rood, van ‘gewoon’ naar ‘gevaarlijk’, blauw is de ‘koele’ kleur en rood is de kleur van ‘hitte’ en gevaar. Elke cartograaf kent het effect van het gebruik van kleuren. Die ‘klimaatstreepjescode’  heeft dus geen enkele statistische waarde maar wel een boodschap: oppassen!

In figuur 2 is een lineaire trendlijn getrokken. De trend van de temperatuur in De Bilt van 1901 – 2020 is 2 °C. 1901 is het jaar dat de temperatuurreeksen van het KNMI beginnen. Die trend van 2 °C tussen 1901 en 2020 in De Bilt is fors en bijna 2x zo hoog als de gemiddelde temperatuurstijging op aarde. Dat is op zich niet bijzonder, het ene gebied warmt sneller op dan het andere, en sommige gebieden warmen langzamer op of zelfs helemaal niet. In Europa en in Nederland ging de opwarming harder dan in andere gebieden.

Omdat ik nieuwsgierig was naar de oorzaak van die sterkere opwarming heb ik daar in de zomer van 2020 onderzoek naar gedaan op basis van instralingsdata van het zonlicht. Op basis daarvan heb ik een aantal berichten geschreven over de opmerkelijke toename van de instraling van zonlicht in Nederland en omringende landen sinds 1980 van meer dan 10%, zie onder andere hier. Die toename van de hoeveelheid zonlicht met vaak meer dan 10% was verantwoordelijk voor een groot deel van die opvallende opwarming in Nederland en de omringende landen, zie figuur 3. Waarschijnlijk heeft het broeikaseffect ook invloed gehad op de temperatuurstijging.

Fig. 3    Data: KNMI

Terug nu naar de aarde en de 1,5 °C grens : hoeveel warmer is het op aarde gemiddeld geworden sinds 1900? Daarvoor kunnen we helaas niet te rade gaan bij de tijdreeksen op basis van satellietmetingen, want satellietmetingen vinden pas plaats sinds 1978. Van de langere tijdreeksen op basis van thermometers is de betrouwbaarste die van Hadcrut van de meteorologische dienst in de UK. Die wordt niet gegeven in absolute temperaturen maar in anomalieën. Dat zijn de verschillen ten opzichte van een bepaalde referentieperiode. Omdat ik op zoek ben  naar de trend is dat geen probleem. Maar welke referentieperiode zou ik moeten nemen? Het IPCC gaf een speciaal rapport ‘Global Warming of 1,5 °C ’ uit. Daarin staat gedefinieerd wat die 1,5 °C is en welke referentieperiode gebruikt wordt:

Reflecting the long-term warming trend since pre-industrial times, observed global mean surface temperature (GMST) for the decade 2006–2015 was 0.87°C (likely between 0.75°C and 0.99°C) higher than the average over the 1850–1900 period (very high confidence). Estimated anthropogenic global warming matches the level of observed warming to within ±20% (likely range). Estimated anthropogenic global warming is currently increasing at 0.2°C (likely between 0.1°C and 0.3°C) per decade due to past and ongoing emissions (high confidence).

Figuur 4 toont de grafiek die ik maakte van de Hadcrut4 data. Ik heb de data omgerekend naar de referentie, de gemiddelde temperatuur van de periode 1850-1900, zoals het IPCC dat ook doet:

Fig. 4    Data: Hadcrut

De trend van de temperatuur op aarde van 1900 t/m 2020 is 0,97 °C . Vergelijk dat met de trend in De Bilt en het verschil is overduidelijk: De Bilt is 2x zo hard opgewarmd als de aarde gemiddeld. Als we de trendlijn doortrekken zullen we op aarde pas rond 2088 de magische grens van 1,5 °C opwarming bereiken. Maar zo rekent het IPCC en dus ook het KNMI niet, die maken gebruik van modellen die een snellere opwarming voorspellen. Daarover later meer.

Het plaatsen van de grafiek van De Bilt in dit artikel is dus heel vreemd want het gaat hier om het verloop van de gemiddelde temperatuur op aarde en niet om die van De Bilt. Die gemiddelde temperatuur op aarde is in 120 jaar ongeveer 1 °C gestegen. Er zijn gebieden waar dat sneller is gegaan, zoals Europa, en natuurlijk gebieden waar dat minder snel is gegaan, zoals de Midwest in de USA.

Fig. 5     Data: ClimateExplorer  KNMI

Omdat laatste te illustreren heb ik van meetstation Stapleton 5W in Nebraska de tijdreeks van de jaargemiddelde temperaturen in grafiek gezet, zie figuur 5. De reeks loopt van 1903 t/m 2018 en heeft een trend van 0,14 °C van 1903-2018: de opwarming in Stapleton is statistisch niet significant.

Fig. 6    Bron: IPCC rapport ‘Global Warming of 1,5 °C ’

Figuur 6 is afkomstig uit het IPCC rapport ‘Global Warming of 1,5 °C’ . Het IPCC gebruikte voor deze grafiek datasets van HadCRUT4, GISTEMP, Cowtan–Way en NOAA.  De toekomstige trends van de temperatuur op aarde worden in het IPCC rapport aan de hand van een drietal modellen voorspeld. De drie pluimen aan de rechterkant van de grafiek toont de waarschijnlijke opwarming bij drie verschillende CO2 trajecten.

De oranje horizontale balk toont voor de drie modellen het waarschijnlijke jaar waarop 1,5 °C wordt bereikt als de huidige snelheid van opwarming zich voortzet. Maar de foutmarges van de drie modellen zijn groot, en het is helemaal niet zeker dat een van deze drie modellen het bij het rechte eind gaat krijgen. De oranje streepjeslijn is kaarsrecht, terwijl de onzekerheidsmarges van de drie gebruikte modellen al rond 2030 afbuigen. Het aantikken van de 1,5 °C lijn zou dus zomaar eens veel later kunnen plaatsvinden dan 2055, of helemaal niet.

Als de trend de komende jaren verloopt zoals die tussen 1900 en 2017 (rapport IPCC) zich ontwikkelde kun je de lineaire trendlijn doortrekken zoals in figuur 7 en zal pas in 2088 sprake zijn van 1,5 °C opwarming ten opzichte van de periode 1850-1900. Het gebruik van de lineaire trendlijn is statistisch correct. De grafiek van het IPCC (figuur 6) begint echter niet in 1900 maar in 1960 en de trend vanaf 1980 is steiler dan voorheen. Die steile trend trekt het IPCC door naar de 1,5 °C lijn, niet de trend van de gehele periode vanaf 1900. Onjuist lijkt me. Overigens is het zo dat als de komende jaren de trend blijft zoals die is vanaf 1980 de trendlijn de 1,5 °C eerder bereikt dan 2088. Het jaar 2030 lijkt me uitgesloten.

Fig. 7    Data: Hadcrut

Het artikel van de NOS stelt: “Bij ongewijzigd beleid wordt de kritische grens van anderhalve graad wereldwijde opwarming mogelijk al over negen jaar bereikt, zegt het KNMI. De verwachting is wel met een behoorlijke onzekerheid omgeven; het kan ook tien of twintig jaar later zover zijn, in 2040 of 2050, zegt het KNMI.” Het is duidelijk waar het KNMI die ‘over 9 jaar’ vandaan heeft. De mededeling van het KNMI dat het ook (veel) later kan plaatsvinden sneeuwt echter onder door de hijgerige kop van het artikel. KNMI-directeur Van der Steenhoven doet er nog een schepje bovenop: “In het meest ongunstige geval wordt die 1,5 graad al in 2030 bereikt. Het kan ook iets later worden, maar 2030 is het eerste punt waarop dit zou kunnen gebeuren, en dat vind ik zeer bedreigend.”  Worst case scenario wordt op deze manier probable case scenario.

Fig. 8    Screenshot uit het NOS journaal van 4 maart 2021

Een lezer stuurde me een screenshot van het NOS journaal dd 4 maart 2021 met het gesprek met Van der Steenhoven (figuur 8). De getoonde grafiek is gezien de opmaak waarschijnlijk van het NOS journaal. Het verloop van de grafiek heeft geen enkele wetenschappelijke waarde, het is slechts de NOS visualisatie van de natte/warme droom van de KNMI directeur. Maar het wordt wel aan het Nederlandse volk (nou ja, dat deel dat nog het NOS journaal als betrouwbare nieuwsbron beschouwt) getoond als realistisch. Wat een gotspe.

Hoe kritisch is die 1,5 °C opwarmingsgrens eigenlijk en waar komt dat getal vandaan? In 2015 werd in Parijs een klimaatverdrag ondertekend waarin besloten werd om te proberen onder de 2 °C opwarming te blijven. Later is dat naar beneden bijgesteld tot 1,5 °C, op verzoek van enkele kleine eilandstaten in de Grote Oceaan die bang waren dat hun eilanden al onder zouden lopen bij 1,5 °C in plaats van bij 2 °C. In werkelijkheid lopen deze eilanden helemaal niet onder, een groot deel groeit zelfs aan. Ik heb hierover al enkele malen geschreven, zie het artikel over het eilandstaatje Tuvalu en recentelijk hier.

De kritieke grens (eerst 2 °C  en al snel 1,5 °C) is echter geen wetenschappelijke grens maar vooral een politieke keuze, er ligt weinig wetenschap aan ten grondslag. Wetenschappelijk gezien is het natuurlijk raar om een zeer complex systeem als het klimaat te karakteriseren aan de hand van een getal. Aan de andere kant snap ik dat het vanuit beleidsperspectief bezien prettig is om een ​​bepaald doel te hebben, zodat de politiek zich kan richten op het behalen van dat doel.  Verrassend genoeg kwam de eerste suggestie om 2 °C als kritische grens voor klimaatbeleid te nemen al in 1975 van een Duitse econoom, W.D. Nordhaus. Het was een intuïtieve grens, gebaseerd op de gedachte dat die overeen kwam met het effect van verdubbeling van het CO2 gehalte. Vervolgens werd dat overgenomen door toenmalig milieuminister Angela Merkel en daarna door bondskanselier Kohl, de Europese Unie en tenslotte door het IPCC van de VN. Zie de publicatie van Jaeger et al.

Video Lomborg

Belangrijke vraag is wat voor effect op de aardse temperatuur je mag verwachten van het voornemen in het Parijse akkoord om beneden de 1,5 °C opwarming te blijven. Björn Lomborg is een Deens politicoloog, statisticus en publicist. Hij is adjunct-professor aan de Copenhagen Business School, directeur van het Copenhagen Consensus Center en geeft colleges aan het Hoover Institution en de Stanford University.  In zijn nieuwste boek zet hij zich af tegen de heersende opinie dat we letterlijk koste wat kost klimaatverandering moeten proberen tegen te gaan, en tegen paniekzaaierij over de mogelijk catastrofale gevolgen van klimaatverandering. De huidige aanpak van klimaatverandering heeft volgens hem geen enkel effect op het terugdringen van CO2 en het beperken van de temperatuurstijging op aarde. Lomborg:  “De maatregelen die de Europese Unie neemt, klinken heel goed, maar alles wat de EU doet, heeft geen merkbaar verschil op de temperatuur. De EU geeft tot 2050 bijna €100 miljard per jaar uit aan klimaatbeleid en de netto-impact is dat de temperatuur op aarde nauwelijks meetbaar minder stijgt.”  Deze enorme geldverkwisting remt wel de economische ontwikkeling, met name in arme landen. Beter is het om geld te steken in bijvoorbeeld onderzoek op het gebied van energietechnologie, aldus Lomborg.  (Financieel Dagblad)

Fig. 9    Bron: Hao et al 2014

De directeur van het KNMI stelt dat boven de grens van 1,5 °C de eerste grote effecten van klimaatverandering zeer bedreigend worden. Dat is echter wetenschappelijk nooit aangetoond. Hoogstens zijn er modellen die voorspellen dat dit of dat kan gebeuren, maar van klimaatmodellen is bekend dat ze vaak niet zo goed zijn in voorspellen. Toenemende droogte is een van de voorspelde gevolgen van opwarming. Recent heb ik een onderzoek gedaan naar de droogte op aarde. Droogte kan een (periodiek) regionaal probleem zijn, zoals in de Sahel. Tegenover een toename van droogte in bepaalde regio’s staat echter altijd een regionale toename van neerslag, want de waterkringloop gaat door. Van een langdurige droogtetrend op wereldschaal blijkt geen sprake (zie figuur 9). De grafiek laat zien dat het oppervlak land dat van 1982 tot 2015 gekwalificeerd wordt als ‘droog’ zelfs beduidend is afgenomen.

Ik lees: “Ook in Nederland is het klimaat inmiddels echt veranderd, zegt het KNMI. Er is meer extreem weer zoals hittegolven en hevige buien en minder vorstperioden.” Hier wil ik kort over zijn omdat er hier al zo vaak over deze zaken geschreven is: er zijn de afgelopen decennia meer hittegolven geteld dan in de eerste heft van de 20e eeuw. Opwarming speelt daarbij een rol, want als het warmer wordt in De Bilt dan is de kans op een tropische dag ook groter. Maar het is vooral een gevolg van het feit dat het KNMI op aanvechtbare wijze de meetgegevens van station De Bilt tussen 1901 en 1951 naar benden heeft bijgesteld. Zie figuur 10 en het effect van die bijstelling op het aantal hittegolven tot 1951 en het rapport Het raadsel van de verdwenen hittegolven (2019)

Fig. 10     Bron: rapport “Het raadsel van de verdwenen hittegolven”

Aan die  vermeende toename van hevige buien hebben Marcel Crok en ondergetekende een paragraaf gewijd in het rapport Waarom KNMI scenario’s niet zullen uitkomen (2018).  Beide rapporten zijn gratis te downloaden via de links.

En uiteraard is er minder kans op vorstperiodes als het gemiddeld warmer is geworden. Maar vorstperiodes zijn in Nederland ‘extreem weer’ dus dat is dan weer afgenomen. Overigens sterven er wereldwijd veel meer mensen aan de kou dan aan de hitte, ook in Nederland.

Fig. 11    Data: PSMSL

KNMI-directeur Van der Steenhoven koppelt in het artikel die vermeende ‘bedreigingen van opwarming’ aan een versterkte zeespiegelstijging die zou zorgen dat het leven in de Polynesische eilandenrijken onmogelijk wordt. In werkelijkheid groeien niet alleen veel Polynesisch eilanden de afgelopen jaren flink aan, maar er is ook in dit deel van de Grote Oceaan, net zoals elders op aarde, tot nu toe geen sprake van een versnelling van de zeespiegelstijging. Het tempo van zeespiegelstijging is momenteel even groot als het 100 jaar geleden was. Voor de Nederlandse kust heb ik dat kort geleden weer eens laten zien in dit artikel (zie figuur 11). Er is in de periode 1901-2019 geen enkele versnelling zichtbaar in de grafiek.

Fig. 12    Data: PSMSL

Een paar jaar geleden heb ik een dergelijk onderzoek ook gedaan voor 9 meetboei-locaties verspreid over de aarde, de rode puntjes in figuur 12. Daartoe gebruikte ik meetreeksen die in de periode 1910-1919 al aanwezig waren en zonder grote onderbrekingen tot op de dag van vandaag in gebruik zijn. Het betreft de meetreeksen van Den Helder (NL), Victoria (Can), San Francisco (USA), New York (USA), Honolulu (USA), Balboa (Pan), Fremantle (Aus), North Shields (GB) en Dunedin II (NZ). Geen van de 9 tijdreeksen vertoont een versnelling van de zeespiegelstijging.

Dat is opmerkelijk, omdat versnelde zeespiegelstijging een van de ‘kroonjuwelen’ is van de AGW (anthropological global warming) hypothese. Immers, door opwarming gaat de zeespiegel sneller stijgen. Oorzaken zijn expansie van oceaanwater en smelt van ijskappen en gletsjers. Aan dat laatste refereert ook Van der Steenbergen: “Als je kijkt naar alle ijsmassa’s op aarde, dan zijn die dramatisch aan het smelten. De Noordpool is nu systematisch 40 procent kleiner qua ijsoppervlak dan 30 à 40 jaar geleden. Ook op Antarctica zien we het ijs substantieel smelten.”

Fig. 13    Bron:   NSIDC

Wat er in werkelijkheid gebeurt is dat het zee-ijs (drijfijs)  op de Noordpool weliswaar is afgenomen sinds 1979 (begin satellietmetingen) maar het zee-ijs rond Antarctica niet (figuur 13). Bovendien zal smeltend zee-ijs niet bijdragen aan de zeespiegelstijging. Wel heeft het effect op de albedo en daarmee op opwarming.

De ‘ijsmassa’s’ waar Van der Steenbergen over spreekt heten landijs en men vindt deze op Groenland en vooral op Antarctica. Groenland laat inderdaad sinds ongeveer 2 decennia een negatieve massabalans zien, dat wil zeggen dat er meer ijs smelt dan gevormd wordt. Dat we het ijs op Antarctica ‘substantieel zien smelten’ zoals Van der Steenbergen beweert is pertinent onjuist en wordt ook niet bevestigd door wetenschappelijke publicaties. Dat kan ook helemaal niet op een continent waar de temperatuur ’s winters tot soms minder dan -90 °C daalt.

Aan de ijskap van Antarctica wordt wel gemeten maar het continent is reusachtig groot en de metingen zijn vrij recent en verre van ruimtedekkend. Wel zijn er sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw 5 temperatuurstations actief. In een bericht over Antarctica heb ik de meetreeksen van de gemiddelde jaartemperaturen van deze meetstations in een grafiek gezet:

Fig. 14    Data: ClimateExplorer KNMI

Fig. 15   Locatiedata: ClimateExplorer KNMI

De trends van de temperatuurreeksen van deze 5 stations zijn alle recht. Wel kan langs de kust , met name waar Antarctica de poolcirkel raakt of overschrijdt,  de temperatuur ‘s zomers boven 0 graden komen, maar dat is zolang we Antarctica verkennen al het geval. De drie stations in figuur 14 met een jaargemiddelde temperatuur van rond de -10 °C liggen alle aan de kust, op de breedte van de poolcirkel (66,5 °ZB). Halley, met een gemiddelde jaartemperatuur van -18 °C,  ligt ook aan de kust maar op 75,5 °ZB, en station Amundsen, met een gemiddelde jaartemperatuur van -49,5 °C, ligt op de geografische Zuidpool. Van ‘substantiële smelt’ waarover Van der Steenhoven is op deze stations geen sprake.

Wel kan versneld afglijden van gletsjers zorgen voor veranderingen in de massabalans van het landijs. De publicaties daarover zijn vaak gebaseerd op de uitkomsten van modellen. Van een grootschalig meetnet om de massabalans van de Antarctische ijskap te meten is geen sprake. Daarom zijn de berichten over die massabalans tot nu toe erg wisselend. Zie hier.

Conclusies: de directeur van het KNMI, Gerard van der Steenhoven, lijkt hier te spreken als een klimaatactivist en niet als de directeur van een wetenschappelijk instituut. Veel beweringen die hij doet zijn onjuist of incompleet, en de begeleidende grafiek is misleidend. Een dergelijk artikel verwacht je bij Greenpeace; mijns inziens zou de directeur van het KNMI, een wetenschappelijk instituut van naam, nooit een dergelijk sterk gekleurd verhaal mogen houden.

Journalist Heleen Ekker, redacteur Klimaat en Energie, neemt braaf over wat Van der Steenhoven vertelt en doet geen enkele poging om feit en onzin van elkaar te scheiden. Misschien is dat ook wel wat teveel gevraagd: het klimaat is immers vooral toegepaste natuurkunde, en ik las dat Heleen geschiedenis heeft gestudeerd. Maar dat ontslaat haar niet van de journalistieke plicht om veel kritischer te zijn en niet alle onzin als feit presenteren. Want voor veel lezers (en kijkers van het NOS journaal) worden onzinnige uitspraken uit de mond van een ‘expert’ helaas feiten.

De 1,5 °C grens is vooral een politiek doel dat niet gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek. Daar is op zich niets mis mee, zolang men die grens geen wetenschappelijke status verleent. Dat het allemaal reuze mee kan vallen als we die grens toch overschrijden is te merken aan de opwarming in Nederland vanaf 1901 met 2 °C. Het heeft de klimatologische leefbaarheid van Nederland niet ernstig beïnvloed.

Prof. Richard Tol zei in een interview met het AD:

Er is geen enkele reden om aan te nemen dat klimaatverandering nou zo verschrikkelijk is. Tenzij je fondsen werft voor Greenpeace of een politicus bent die zich als redder van de mensheid presenteert. Dan heb je er baat bij om de boel te overdrijven. De realiteit is dat het klimaat nauwelijks invloed heeft op ons welzijn en onze welvaart. Er wonen gelukkige en rijke mensen in bloedheet Singapore maar ook in steenkoud Canada. Er zijn mensen ongelukkig en arm in bloedheet Kenia maar ook in steenkoud Mongolië. Klimaatverandering is ook niet het belangrijkste milieuprobleem. Vieze lucht veroorzaakt op dit moment vier miljoen doden per jaar….”

Greenpeace fondsenwervers, politici, en sinds vorige week heeft ook het KNMI (en al langer de NOS) zich duidelijk in dit rijtje geschaard. Jammer.