De klimaatverandering die sinds de pre-industriële tijd is opgetreden, zou nu al een derde van alle warmte-gerelateerde doden veroorzaken. Als dit klopt, moet het aantal koude-gerelateerde doden dankzij klimaatverandering veel sterker afgenomen zijn. Maar daar horen we klimaatonderzoekers nooit over.
Extreme hitte kan dodelijk zijn, zelfs in Nederland. Op de sterftemonitor van het coronadashboard is de uitzonderlijke hittegolf van begin augustus 2020 – met temperaturen tot 36 graden – duidelijk te zien als een scherpe piek in de sterfte. Die oversterfte omvat ongeveer achthonderd mensen. Dat deze piek zo duidelijk te onderscheiden is, komt doordat Nederland toen net tussen de eerste en volgende coronagolven in zat, zodat de sterfte in juli en september vrijwel exact op het ‘normale’ niveau voor die tijd van het jaar lag.
Die hittedoden zijn geen pakketbezorgers of vuilnismannen die ineens op straat dood neervallen; het zijn bijna allemaal zeer kwetsbare bejaarden, veelal in verpleeghuizen. Door de hoge temperatuur moet het hart harder werken om via het bloed de warmte die het lichaam zelf produceert af te voeren. Voor het hart van hoogbejaarden en zeer kwetsbaren kan die extra belasting de nekslag betekenen.
Hittedoden zijn effectief te voorkomen
Zulke sterfte is dus voor bijna honderd procent te voorkomen door verpleeghuizen en andere zorginstellingen te voorzien van air-conditioning, en simpele gedragsaanpassingen, zoals een paar dagen binnen blijven. Wat dat betreft heeft Nederland nog een behoorlijke slag te maken.
De blauwe lijn in de grafiek op het coronadashboard laat ook zien, dat de ‘normale’ sterfte (door alle doodsoorzaken, gemiddeld over een aantal jaren) duidelijk seizoensafhankelijk is. De piek ligt begin februari op 3450 overledenen per week, het dal eind augustus bij 2660 (de normale sterfte per jaar is momenteel ongeveer 153.000). In de vier koudste maanden van het jaar sterven bijna tienduizend Nederlanders meer dan in de vier warmste maanden. In een winter met een hevige griepgolf kunnen dat er ook vijftienduizend meer zijn.
Het is in principe een interessante vraag, wat er met de sterfte gebeurt als je Nederland 1,5 graad Celsius warmer maakt, terwijl al het andere gelijk blijft. In de kortere, warmere winter zullen dan minder Nederlanders sterven, maar extreme hittegolven zullen iets vaker hun tol eisen. Wat is het netto verschil?
Vallen ook in Oslo warmtedoden?
Die 1,5 graad is hier niet toevallig gekozen, want dat is ook het verschil, in het jaar 2020, tussen twee mondiale klimaatscenario’s waarover een grote groep onderzoekers (hierna te noemen Gasparrini e.a.) in mei is gepubliceerd in vakblad Nature Climate Change. Het ene klimaatscenario (factual) volgt de feitelijke ontwikkeling sinds 1900, het andere scenario doet alsof de mensheid nooit CO2 en andere broeikasgassen heeft uitgestoten (counterfactual). Het resulterende verschil in temperatuur, zichtbaar vanaf ongeveer 1990, zorgt in de computer voor een verschil in mondiale sterfte die aan antropogene – door de mens veroorzaakte – klimaatverandering wordt toegeschreven.
De berekening van Gasparrini e.a. is een complexe statistische meertraps-raket. Eerst zijn van meer dan zevenhonderd steden en regio’s op aarde de dagelijkse sterftecijfers en temperatuur in de warmste vier maanden van het jaar verzameld. Per lokatie is daaruit een kwantitatief verband tussen temperatuur en sterfte (door alle oorzaken) afgeleid. De verschillen tussen beide klimaatscenario’s leveren per lokatie een temperatuurverschil op, dat wegens het verband tussen temperatuur en sterfte is om te zetten in het aantal antropogene warmtedoden.
Er is dus geen poging gedaan om doodsoorzaken te identificeren die plausibel iets met warmte te maken hebben. Zo vallen volgens deze methodiek ook in steden als Oslo en Johannesburg warmtedoden, terwijl het daar – gemiddeld over één etmaal – nooit warmer dan respectievelijk 23 en 25 graden is geweest.
Ook is er in menig tropisch land weinig temperatuurverschil tussen de vier heetste maanden en de rest van het jaar, en is daar het onderscheid tussen het natte en het droge seizoen veel belangrijker. Vooral in het natte seizoen rukken allerlei epidemieën op, zoals malaria en dengue. Ook dat ‘ziet’ het model niet.
Verband tussen sterfte en temperatuur in de vier warmste maanden in Oslo. Het laagste sterfterisico in die vier maanden is per definitie 1. Bron: Gasparrini e.a.
Hoe dan ook, de conclusie van deze statistische exercitie liet zich lekker van de daken schreeuwen: nu al zorgt de antropogene opwarming voor ruim een derde van alle warmtedoden. De redactie van Nature vond het resultaat belangrijk genoeg om er een News & Views aan te wijden, een commentaar door een andere onderzoeker, die aldus van wal stak: ‘Sterfte gerelateerd aan stijgende temperaturen is een van de duidelijkste en heftigste vingerafdrukken van een veranderend klimaat.’
Het resultaat voegt zich naadloos in het door de media kritiekloos omarmde narratief van de ‘dodelijke hittegolven’ die de wereld de komende decennia zullen gaan teisteren. Als we het resultaat van Gasparrini e.a. even voor kennisgeving aannemen, om hoeveel extra sterfte gaat het dan?
In het counterfactual scenario droeg warmte in de periode 1991 tot 2018 0,98% bij aan de mondiale sterfte in de vier warmste maanden, in het factual-scenario is dat 1,56%. Dus de door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft 1,56-0,98 = 0,58% van de sterfte veroorzaakt. Als percentage van de totale hittesterfte is het antropogene aandeel dus ruim een derde (0,58/1,56 = 0,37).
‘Vingerafdruk’ drie keer zo groot gemaakt
De supplementary information bij het artikel splitst dit ook uit per land, en geeft voor Nederland 0,56%, ofwel 244 antropogene warmtedoden. Heel verwarrend is, dat Gasparrini e.a., zonder dit duidelijk te maken, de warmtesterfte niet opgeven als percentage van de totale jaarlijkse sterfte, maar van de totale sterfte in de vier warmste maanden van het jaar. Dat is maar een derde van het hele jaar, waardoor de bovengenoemde percentages ongeveer drie keer zo hoog zijn als je zou verwachten.
Ter illustratie: de 244 antropogene warmtedoden in Nederland zijn slechts 244/153.000 x 100% = 0,16% van de jaarlijkse totale sterfte in Nederland. In Nederland is blijkbaar de verhouding tussen sterfte in de zomer en sterfte in het hele jaar 16/56. Als die verhouding gemiddeld over de wereld ongeveer hetzelfde is, is de mondiale antropogene warmtesterfte 16/56 x 0,58% = 0,17% van de totale jaarlijkse sterfte. Dit meer intuïtief begrijpelijke percentage wordt door Gasparrini e.a. nergens berekend of benoemd.
Kijk ter vergelijking nog even terug naar de hittegolf in 2020: die zorgde voor ongeveer 800 extra sterfgevallen, dus ruim drie keer zo veel als de berekende 244 antropogene warmtedoden. Als je er van uit gaat, dat klimaatverandering in Nederland leidt tot meer frequente hittegolven, en daarom de hittegolf van 8 tot 15 augustus 2020 als antropogeen duidt, heeft die ruim drie jaar antropogene warmtedoden voor z’n rekening genomen. De corona-epidemie heeft, met zijn bijna 18.000 officieel geregistreerde doden, in Nederland de tol van geëist van ruim zeventig jaar antropogene warmtedoden.
Relatief risico op overlijden tijdens extreme hittegolven. Er is hier sprake van een hittegolf als het warmer is dan de overige 99% van de tijd in de vier zomermaanden. Merkwaardig is, dat hitte ook mondiaal gezien alleen een flink risico oplevert in Zuid- en Midden-Europa. Maar uit ander onderzoek blijkt, dat in Spanje de sterfte door hitte de laatste twintig jaar juist drastisch is afgenomen. Bron illustratie: Gasparrini e.a.
In de winter betekent klimaatverandering juist minder doden
De olifant in deze kamer vol ‘vingerafdrukken van het veranderende klimaat’: er is alleen gekeken naar de vier warmste maanden van het jaar. Waarom? Daar maakt het artikel geen woord aan vuil, terwijl toch algemeen bekend is, dat de piek van de jaarlijkse sterfte in de winter ligt, niet in de zomer. In de winter is het verband tussen temperatuur en sterfte andersom dan in de zomer: hoe warmer, hoe minder sterfte. Bijvoorbeeld: de niet eens bijzonder strenge winter van 2014/2015 zorgde in Groot-Brittannië voor zo’n veertigduizend extra doden.
Het is onbegrijpelijk dat Gasparrini e.a., na al die moeite om van ruim zevenhonderd locaties de dagelijkse temperatuur- en sterfte-data te verzamelen, vervolgens besloten om tweederde van die data weg te gooien. Ze hadden met hun model bijna in één moeite door ook de antropogene bijdrage aan minder sterfte in de winter uit kunnen rekenen.
Zeventien keer zo veel koude- als warmte-doden
Het ironische is, dat Gasparrini en een aantal van dezelfde co-auteurs in 2015 een mondiaal temperatuur-sterfte onderzoek van ruim vierhonderd locaties hebben gepubliceerd in The Lancet, met ongeveer dezelfde statistische methodiek, waarin ze wél het hele jaar bekijken.
Daar rolt uit, dat warmte 0,42% van de totale sterfte veroorzaakt, en koude 7,29%, dus ongeveer zeventien keer zo veel. In het artikel in the Lancet rekenen ze geen factual en counterfactual scenario’s door, dus doen ze geen uitspraak over het antropogene aandeel. Maar het is buitengewoon onwaarschijnlijk, dat de wintersterfte meer dan zeventien keer zo ongevoelig zou zijn voor temperatuurverhoging als de zomersterfte. Het netto effect van de antropogene opwarming zal dus zijn: minder sterfte.
In hun conclusie in 2015 hadden Gasparrini e.a. Het nog over ‘ongunstige temperaturen’, dus zowel te warm als te koud: “Dit bewijsmateriaal heeft belangrijke implicaties voor interventies om de volksgezondheidseffecten van ongunstige temperaturen te minimaliseren, en voor het voorspellen van toekomstige effecten in scenario’s voor klimaatverandering.”
Maar in hun artikel in Nature Climate Change in 2021 gaat het alleen nog maar over de antropogene bijdrage aan extra sterfte in de zomer, op grond waarvan ze stellen: ‘onze bevindingen leveren nog meer bewijs voor de potentiële voordelen van streng beleid om toekomstige opwarming te voorkómen.
Adaptatie in hotspot Spanje
Zoals het wereldkaartje hierboven laat zien, is volgens het model van Gasparrini e.a., Spanje de mondiale hotspot van warmtegerelateerd sterfterisico. Gaat Spanje daarom een tijdperk van dodelijke zomers tegemoet, tenzij we de verdere opwarming van de aarde stoppen?
Verband tussen sterfterisico en extreme temperaturen in Spanje in de periode 1993-2002 (periode 1, rood) en 2004-213 (periode 2, groen). Zowel hitte- als koude-golven zijn een stuk minder dodelijk geworden.
Oordeel zelf: in 2019 verscheen een onderzoek in Environmental Research over de warmte- en koude-gerelateerde sterfte in Spanje. Het vergeleek die sterfte in 1993-2002 (periode 1) met 2004-2013 (periode 2). Zowel tijdens extreme koude als extreme hitte daalde de sterfte aanzienlijk, hoewel het in periode 2 warmer was dan in periode 1. Niet toevallig voerde Spanje in 2004 een nationaal hitteplan in om kwetsbare mensen beter te beschermen tijdens hittegolven, wat blijkbaar behoorlijk effectief was.
Er was geen analoog plan voor de winter, maar het lijkt aannemelijk dat het warmere weer in periode 2 voor een daling van de sterfte in de winter gezorgd heeft. Daarnaast zal ook de algemene stijging van de welvaart in die twintig jaar, waardoor ook mensen met een laag inkomen zich betere huizen en verwarming konden veroorloven, z’n steentje bijgedragen hebben.
Uiteraard vergde dat nationale hitteplan geen zomerse lockdowns of totale transformatie van het maatschappelijk leven en de economie; het ging om beperkte, pragmatische maatregelen zoals die ook aan het begin van dit artikel zijn genoemd. Over klimaatverandering wordt vaak betoogd, dat voorkómen (mitigatie) zoveel veiliger, effectiever en goedkoper is dan adaptatie, dat mitigatie de enige reëele optie is. Tot nu toe is wat betreft het voorkómen van hitte-doden, in de praktijk het tegendeel gebleken.