Wat levert meer schade op voor de samenleving, opwarming van onze atmosfeer of afbraak van ons energiesysteem? Dat is de hamvraag bij het huidige klimaatbeleid. Laten we eerst kijken naar de gevolgen van de opwarming. In de afgelopen 150 jaar is de gemiddelde temperatuur op aarde met bijna 1 graad Celsius toegenomen. Hoe erg was dat? Kijken we terug op die 150 jaar, dan zien we mondiaal alleen maar verrassend positieve ontwikkelingen (ik citeer Hans Rosling): levensverwachting steeg van 31 jaar naar 72 jaar, extreme armoede daalde van 85% naar 10%, hoeveelheid mensen die niet genoeg te eten hebben daalde van ca. 90% naar 11%, aantal baby’s daalde van 5,8 naar 2,5 per vrouw, basisonderwijs steeg van 10% naar 85% enz. Zijn er ook negatieve punten in die 150-jarige ontwikkeling? Ja natuurlijk: de toenemende wereldbevolking, toenemende ontbossing, toenemende afvalbergen, toenemend religieus geweld, toenemende drugscriminaliteit enz. Maar we kunnen daar moeilijk de mondiale opwarming de schuld van geven.
En hoe zit dat met de gevolgen van de energietransitie? Wel, overal waar men met grote haast op macroschaal bezig is om fossiele brandstoffen te vervangen door windparken, zonneweiden en industriële houtkachels, daar zien we grote problemen ontstaan. Het energiesysteem wordt onbetrouwbaar, de energiekosten stijgen, bossen worden versneld opgeofferd, zicht op het natuurlandschap wordt aangetast, wildleven loopt schade op en het welzijn van de mens neemt af. Geeft die transitie ook voordelen? Ja natuurlijk: minder fossiele brandstoffen leveren immers minder luchtvervuiling op (fijnstof, stikstof- en zwavelverbindingen, roetdeeltjes). Dat is een gunstige bijwerking (‘bijvangst’), maar het heeft weinig met klimaatbeleid te maken. We moeten klimaat- en milieubeleid niet door elkaar halen.