Fig.1 Bron: International Journal of Climatology
Figuur 1 is de kop van een wetenschappelijke publicatie die recent verschenen is van de hand van vader (Han) en zoon (Jippe) Hoogeveen. Vorig jaar heb ik tweemaal een artikel geschreven over de wonderbaarlijke klimaatactiviteiten van Jippe, zie hier en hier. Jippe is student wiskunde en informatica en heeft vorig jaar welhaast sisyfusarbeid verricht door handmatig voor elke dag van 1836 t/m 2020 de atmosferische circulatie in Nederland in te schatten op basis van reanalyses weerkaarten uit de archieven van Wetterzentrale. Die informatie is daarna verwerkt en opgeslagen in 24 zogenaamde weerpatronen. Zo ontstond een model dat de beide Hoogeveens het WP-model noemden.
Met behulp van een statistische test zagen Jippe en Han dat er rond 1988 een verschuiving heeft plaatsgevonden in die weerpatronen, die heeft geresulteerd in een aanzienlijke toename van de luchtaanvoer uit warmere richtingen. Over die verschuiving in windrichtingen eind jaren ’80 heb ik op deze plaats ook al vaker geschreven. Onderstaande figuur uit de paper van Hoogeveen en Hoogeveen toont die verschuiving voor de maritieme brongebieden in zomer en winter.
Fig.2 Bron: International Journal of Climatology
Daarna is lineaire regressie toegepast om de dagelijkse gemiddelde temperaturen te verklaren op basis van de weerpatronen voor de periode 1961-2020. Ze vonden voor het dagelijkse model een R2-waarde van 0,60 en voor het jaarlijkse model, gebaseerd op de geaggregeerde gemiddelde dagwaarden, een R2 van 0,81. Zie figuur 3.
Fig.3 Bron: International Journal of Climatology
Een R2 van 0,81 is op zich al een hoge correlatiecoëfficiënt, maar die werd nog eens werd verhoogd tot 0,85 toen de onderzoekers de invloed van de Atlantische Multidecadale Oscillatie (AMO), de totale zonne-irradiatie (TSI) en CO2 als verklarende variabelen toevoegden:
Fig.4 Bron: International Journal of Climatology
De cijfers laten zien dat de luchtcirculatie de dominante factor is en dat de TSI en de AMO in staat waren om kleine verbeteringen aan het model toe te voegen. Heel opvallend was dat de variabele CO2 geen direct effect lijkt te hebben. Het was voor de onderzoekers onverwacht dat de factor CO2 zo laag uitviel, in de meeste studies heeft CO2 veel meer effect. Zo stelden Van Oldenborgh en Van Ulden (2003) bijvoorbeeld dat van de 1 °C opwarming in Nederland in de 20e eeuw ongeveer 0,8 °C kan worden toegeschreven aan de algemene stijging van de temperatuur, die gewoonlijk wordt gebruikt als proxy voor CO2, en 0,2 °C aan een toename van warmere windrichtingen. Daarom hebben de auteurs wat extra experimenten uitgevoerd om het model te controleren. Op basis van die experimenten concluderen de auteurs dat de gebruikte methode de invloed van CO2 niet heeft onderschat, die is met 0.06 ± 0.15 bijzonder laag.
Conclusie: de gevonden waarden wijzen er sterk op dat de recente opwarming in Nederland vooral wordt veroorzaakt door een verschuiving in de brongebieden van de luchtstroming naar warmere richtingen en dat de invloed van CO2 zeer klein is.
Ik ben benieuwd naar de reacties uit het veld op deze publicatie, en met het ‘veld’ bedoel ik natuurlijk niet de obligate en vrijblijvende zure stukjes die zeker zullen volgen.