
Bron: klimaatgek.nl
Op 14 augustus, twee en een halve week na het uitkomen van het Amerikaanse DoE-rapport, publiceerden de Volkskrant (archive) en NRC (archive) vrijwel op hetzelfde moment hun commentaar. Maarten Keulemans van de Volkskrant schreef een emotioneel en zuur stuk en voerde 'geschokte wetenschappers' en een 'ziedende klimaatwetenschapper' op. En ook het adagium 'dwars tegen de breed gedragen consensus in' kwam weer langs, alsof Popper nooit bestaan heeft.
De vijf auteurs van het DoE-rapport (Steven Koonin, John Christy, Roy Spencer, Judith Curry en Ross McKitrick) hebben allen hun sporen in de klimaatwetenschap verdiend en kijken inderdaad sceptisch naar wat Keulemans de breedgedragen consensus noemt. Die 'consensus' is overigens veel minder breed dan vaak wordt gesuggereerd, en bovendien is in de wetenschap consensus niet zo belangrijk. Voor carrièrekansen in het klimaatnetwerk en toegang tot wetenschappelijke tijdschriften is het overigens wél raadzaam om die 'consensus' te omarmen. Overigens hebben de vijf auteurs voorafgaande aan de schrijfklus van het ministerie van energie (de opdrachtgever) geëist dat ze volledige de vrije hand zouden hebben, en dat hebben ze gekregen, begrijp ik.
In het begin van het artikel haalt Keulemans natuurkundige Steven Koonin aan, die na een Clintel-lezing in Zeist enige tijd geleden nog tegen hem zei dat 'misschien maar 50 procent' van de waargenomen klimaatopwarming door CO2 komt. Ik stond daar vlak bij en herinner me dat Keulemans echt naar die procenten aan het hengelen was. Toen wist ik dat er weer een pittig stukje in de Volkskrant aankwam. Zo gaan die dingen.
Overigens zou het me niet verbazen als die invloed van CO2 nog (veel) minder is dan die 50%. Ad Huijser heeft onlangs in een essay berekend dat de opmerkelijke temperatuurstijging van de afgelopen decennia in ons land (en overig West-Europa) voor bijna 90% het gevolg is van meer instraling van zonlicht; CO2 speelt daar nauwelijks een rol bij. En het is een natuurkundige wetmatigheid dat naar beneden gerichte langgolvige straling (van broeikasgassen en wolken) het oceaanwater nauwelijks kan binnendringen. Dat betekent dat 71% van het aardoppervlak nauwelijks gevoelig is voor het broeikaseffect. Zie hier.
Toen ik het stuk van Keulemans las dacht ik steeds: je hebt het rapport niet gelezen, anders zou je dit niet zo schrijven. Ik heb het rapport in elk geval wel gelezen. Dat rapport ga ik vergelijken met de 'vijf kernpunten' die Keulemans aan het eind van zijn artikel neerzette. Daarna zal ik punt voor punt commentaar leveren. Dit zijn die kernpunten met uitleg van Keulemans in de Volkskrant:
Bewering 1: 'Amerikaanse getijdenmetingen tonen geen duidelijke versnelling van de zeespiegelstijging.'
'Dat is gewoon niet waar', reageert zeespiegelexpert Aimée Slangen van onderzoeksinstituut NIOZ. 'Het trucje is dat ze vanaf 1900 een lineaire trend berekenen, dus een rechte lijn door de cijfers trekken, in plaats van een kwadratische trend. Als je het beginpunt dichterbij neemt, zie je dat die versnelling er wel degelijk is.'
Om precies te zijn: tussen 1901 en 2018 steeg de zeespiegel met 1,8 millimeter per jaar. Gerekend over de periode 2006-2024 bedraagt dat 3,9 millimeter per jaar.
Bewering 2: 'Klimaatverandering komt ook door natuurlijke variatie, en kan ook voor een groter deel komen door de zon dan gedacht.'
'Dat is volledig uit de lucht gegrepen', zegt klimaatexpert Bart Verheggen van het KNMI. De zon is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw juist wat minder actief, blijkt uit de waarnemingen. 'Hoe kan de zon dan in 's hemelsnaam verantwoordelijk zijn voor de opwarming, die vooral sinds de jaren zeventig doorzette?'
Er is meer, vertelt Verheggen. Zo warmt de 'dikkere' onderlaag van de dampkring meer op dan de bovenlaag waar de zonnewarmte binnenkomt. Ook warmen de nachten sterker op dan de dagen – typische kenmerken van een planeet die 's nachts zijn warmte niet goed kwijt kan.
Bewering 3: 'Klimaatmodellen overschatten de opwarming'
Uit vergelijkingen waarbij wetenschappers de werkelijk gemeten opwarming intekenen in oude klimaatmodellen, blijkt dat de opwarming keurig binnen de prognoses valt. Overigens geldt dat ook voor de zeespiegelstijging, vertelt Slangen. 'Deze auteurs stellen dat de zeespiegelstijging langzamer gaat dan verwacht. Maar recentelijk verschenen onderzoek laat juist zien dat het andersom is.'
Bewering 4: 'CO2 is goed voor de plantengroei en zorgt zo voor betere oogsten'
Deels klopt dat: ongeveer een kwart tot de helft van de begroeide planeet is de afgelopen dertig jaar groener geworden, zo bleek uit een omvangrijke satellietstudie. Dit komt door langere groeiseizoenen en doordat CO2 de fotosynthese versnelt. Ook hebben de bossen in Siberië en Canada zich noordwaarts uitgebreid.
Maar wat het rapport weglaat, is dat 4 procent van het aardoppervlak juist bruiner werd in plaats van groener, en dat de vergroening op veel plekken niet komt door CO2 maar door bemesting en uitbreiding van de landbouw. Bovendien is het positieve effect maar klein ten opzichte van allerlei andere problemen die opwarming met zich meebrengt voor de landbouw.
Bewering 5: 'Veel weersextremen nemen niet toe in aantal en intensiteit'
Ook hier laat het rapport cruciale zaken onvermeld. Zo neemt het aantal tropische orkanen niet toe, maar veranderen ze wel van koers en kunnen ze sneller in kracht toenemen, waardoor ze onverwachter toeslaan. Ook zijn er aanwijzingen dat de sterkste exemplaren in de Atlantische Oceaan in kracht toenemen.
Intussen nemen allerlei andere extremen wel degelijk toe. Zoals hittegolven, droogtes en in sommige gebieden zware of juist langdurige buien. Een ziedende klimaatwetenschapper in een commentaar: 'Ze proberen ons letterlijk te vertellen om niet te geloven wat we met onze eigen ogen kunnen zien.'
Reactie op bewering 1; 'Amerikaanse getijdenmetingen tonen geen duidelijke versnelling van de zeespiegelstijging.'
Weliswaar worden in het DoE-rapport van een viertal Amerikaanse getijdenstations slechts de lineaire trends getoond, maar ook als je de kwadratische trends op de stations bekijkt is er geen sprake van een versnelling.

Fig.1 Data: sealevel.info
Figuur 1 toont de tijdreeks per maand van het getijdenstation San Francisco sinds 1900. Rood is de lineaire trendlijn, oranje de kwadratische trendlijn. Die laatste is nauwelijks te zien omdat hij nagenoeg samenvalt met de lineaire trendlijn. Oorzaak is de minimale versnelling (rechtsboven te zien in de figuur). Voor de drie andere stations, Galverston Pier, Grand Isle en The Battery gelden eveneens verwaarloosbaar lage kwadratische trends van respectievelijk 0,01540 mm/jaar, 0,00901 mm/jaar en 0,01412 mm/jaar.
Aimee Slangen zegt tegen Keulemans: "Als je het beginpunt dichterbij neemt, zie je dat die versnelling er wel degelijk is. Om precies te zijn: tussen 1901 en 2018 steeg de zeespiegel met 1,8 millimeter per jaar. Gerekend over de periode 2006-2024 bedraagt dat 3,9 millimeter per jaar."
Die cijfers haalde ze van de website climatechangetracker.org, een initiatief van de dataforaction.foundation, die over zichzelf schrijft: 'The group includes many authors from the IPCC Sixth Assessment cycle (AR6) and earlier reports.' Dit is de grafiek waarnaar Aimee verwijst:

Fig.2 Bron: https://climatechangetracker.org/igcc
Ik lees over de onderliggende 'About the Data' van deze grafiek: "The data presented is derived from both tide gauge reconstructions and satellite altimetry observations."
Hoe dat precies is verlopen lees ik niet, maar ik vermoed dat beide typen datareeksen op vernuftige wijze aan elkaar 'geplakt' zijn. De satellietdata (vanaf 1993, zoek de trendbreuk) zijn – zo is bekend – opvallend hoger dan de getijdendata. Door beide datatypen samen te voegen ontstaat er een grafiek die suggereert dat er sprake is van een recente versnelling.
Het voordeel van satellietmetingen is dat ze de volledige aarde bestrijken. De nadelen zijn legio: beperkte meetreeks, complexe analysemethoden, voortdurende correcties en kalibraties, vaak wijzigende verwerkingsalgoritmen, een grote foutmarge vergeleken met de te meten hoogteverschillen, et cetera. Daarmee vergeleken zijn getijdenmetingen eenvoudig en eenduidig.
Slangen beweert dat er sprake is van een versnelling in de zeespiegel als je de laatste 19 jaren van een getijdenreeks bekijkt en niet die van de afgelopen ruim 100 jaar. Maar bij bestudering van de zeespiegel wordt in diverse publicaties juist aangeraden om lange meetreeksen te gebruiken, omdat bij korte meetreeksen met name de invloed van langjarige cycli aanmerkelijk is (Douglas 1991). Zeespiegeldata zijn erg gevoelig voor lange cycli zoals de nodale cyclus van 18,61 jaar, die te maken heeft met de interactie tussen maan en aarde.

Fig.3 Bron: Peng et al 2019
Het kaartje van figuur 3 toont de fase waarin zich de nodale cyclus bevindt op de 574 getijdestations die Peng et al analyseerden. Te zien is dat het overgrote deel (rood) van de stations zich in dezelfde nodale fase bevindt, en op ruim 40 stations bevindt de nodale cyclus zich in tegenfase.
Op alle rode stations (in fase) bereikt de nodale cyclus rond 2024/2025 een top. Dat houdt in dat op al die rode stations de kans groot is dat de meest recente sea level data wat hoger uitvallen door de invloed van die nodale cyclus. Fout is om dan te veronderstellen dat er aan het eind van je datareeks iets is veranderd.
Om dat aan te tonen bekeek ik de zeespiegeldata van de twee langste getijdereeksen uit het DoE-rapport (The Battery, San Francisco), plus de lange getijdereeksen van Honolulu (Hawaii) en een ensemble van 5 Nederlandse stations (Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder en Harlingen).

Fig.4 Data: PSMSL
Ik nam de proef op de som en berekende de trend over de data van de laatste 19 jaren (2005-2023) van station Los Angeles volgens de methode van Slangen. Die trend is 4,4 mm/jaar (a in de formule y=ax+b). Opvallend hoog, als je bedenkt dat de trend over de gehele periode slechts 1,96 mm/jaar is (figuur 1 linksboven). Om er achter te komen of er werkelijk sprake is van een versnelling in het laatste stukje van de reeks berekende ik daarna voor alle periodes van 19 jaar lang de trend, dus voor 1900-1918, 1901-1919 enz. tot en met de laatste periode van 2005-2023. En zette de uitkomsten in een grafiek:

Fig.5 Data: PSMSL
Het meest linkse puntje betreft de periode 1900-1918, het meest rechtse die van 2005-2023. Als Slangen gelijk zou hebben, zou de puntenwolk de vorm hebben gehad van een hockeystick. Maar dat is niet het geval. Er is sprake van een (quasi) cyclische beweging, waarbij al enkele malen in de lange meetreeks de 19-jarige trend vergelijkbaar was met die van de laatste piek rond 2000.
De hoogste waarden van de hele reeks vind je in de periode eindigend in 1941 (5,6 mm/y) en 1942 (5,3 mm/y) met trendwaarden ruim boven die van 2020. Zou men in 1942 de methode van Slangen gebruikt hebben, dan zou men tot de conclusie gekomen zijn dat er sprake was van een heuse versnelling! Omdat we nu leven (2025) weten we dat dat niet het geval was.
Hoge periodieke trends zoals die van 1941/1942 werden tot nu toe altijd gevolgd door dalingen. Slangen beweert echter dat je uit de hoogte van de jongste 19-jarige trend rond 2020 zou kunnen afleiden dat we te maken hebben met een versnelling in de zeespiegel. Dat zou dan ook moeten gelden voor de pieken rond 1941 en 1985. Dat is niet het geval.
Voor de drie andere stations zien de grafieken van die 19-jarige bewegende trends er vergelijkbaar uit:

Fig.6 Data: PSMSL

Fig.7 Data: PSMSL

Fig.8 Data: PSMSL
In alle drie grafieken een vergelijkbaar verloop als in figuur 5: de laatste punt hoog zoals je bij een nodale fasetop kunt verwachten, maar in alle drie reeksen gaat de 19-jarige bewegende trend fors op en neer. Na elke top volgde een dal. De jongste top is dus niet uniek en uit de data is niet af te leiden waarom die laatste top een teken zou zijn van een langjarige versnelling. Aan het eind van een tijdreeks heb je vaak uitschieters. Fout is om dan te veronderstellen dat er iets is veranderd. Aimee Slangens methode lijkt me niet correct.
Conclusie: bewering 1 uit het DoE-rapport dat Amerikaanse getijdenmetingen geen duidelijke versnelling van de zeespiegelstijging tonen is correct.
De zon
Reactie op bewering 2: 'Klimaatverandering komt ook door natuurlijke variatie, en kan ook voor een groter deel komen door de zon dan gedacht.'
'Dat is volledig uit de lucht gegrepen', zegt klimaatexpert Bart Verheggen van het KNMI. De zon is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw juist wat minder actief, blijkt uit de waarnemingen. 'Hoe kan de zon dan in 's hemelsnaam verantwoordelijk zijn voor de opwarming, die vooral sinds de jaren zeventig doorzette?'
'Dat is volledig uit de lucht gegrepen'. Een nogal forse beschuldiging van 'klimaatexpert' Bart Verheggen aan het adres van de auteurs van het DoE-rapport. En best wel brutaal als je bedenkt dat vergeleken met de wetenschappelijke expertise van de vijf auteurs Bart Verheggen een 'kleine jongen' is. Uit wat daarna volgt maak ik op dat Verheggen het uitsluitend over de TSI (Total Solar Irradiation) heeft, de invallende straling aan de TOA. Die is, heb ik geleerd, inderdaad tamelijk constant. Maar de auteurs hebben hun huiswerk gedaan en bespreken ook kort de bevindingen van recente papers waarin sprake is van meer variabiliteit in TSI dan het IPCC veronderstelt. Willie Soon vertelde daar vorig jaar uitgebreid over bij het Clintel-congres. Maar blijkbaar is de visie van Verheggen op TSI in beton gegoten.

Fig.9 Bron: DoE
Verheggen gaat ook voorbij aan de paragraaf 'Declining planetary albedo and recent record warmth' waarin beschreven wordt wat er de afgelopen decennia gebeurd is met het zonlicht tussen TOA (Top Of Atmosphere) en aardoppervlak. Er zijn voldoende aanwijzingen dat vanaf ongeveer 1980 de albedo (reflectiewaarde) van het aardse systeem afgenomen is. Ik leerde ooit dat ongeveer 30% van het invallende zonlicht door reflectie in de atmosfeer en op het aardoppervlak weer de ruimte in verdwijnt.
De grafiek van figuur 9 toont een afname van 29,35% in 2000 tot 28,7% in 2025. Dat is in die korte periode een afname van 0,65%. Bij een aan TOA invallende kortgolvige straling van ~340 W/m2 levert dat een toename van energie aan het aardoppervlak op van 2,2 W/m2. Gaan we uit van een albedo van 30% in 1980 dan is de toename zelfs het dubbele, ~4,4 W/m2. En meer absorptie van zonlicht door het aardoppervlak betekent extra opwarming.

Fig.10 Data: CERES
Inmiddels hebben we vanaf juni 2000 de beschikking over CERES-satellietdata. De aan TOA Inkomende kortgolvige straling en uitgaande kortgolvige straling worden gemeten, alsmede de uitgaande langgolvige straling. Omdat de satelliet zowel op bewolkte als onbewolkte dagen meet is het wolkeffect (CRE) te berekenen, de invloed van bewolking op kortgolvige (en langgolvige) straling. Daaruit volgt dan er steeds minder zonlicht gereflecteerd wordt door wolken en er dus meer energie overblijft om de aarde te verwarmen (figuur 10). Lees meer over de CERES data en wolken hier.
Conclusie: het lijkt erop dat Bart Verheggen het DoE-rapport niet of niet goed gelezen heeft. Hij negeert recente publicaties over onzekerheden met betrekking tot TSI. Hij negeert bovendien de paragraaf over de veranderende albedo en poneert algemeenheden die met het rapport weinig van doen hebben. Bewering 2 dat klimaatverandering ook komt door natuurlijke variatie en ook voor een groter deel dan gedacht veroorzaakt wordt door de zon is correct.
Reactie op bewering 3: 'Klimaatmodellen overschatten de opwarming'
In de Volkskrant: "Uit vergelijkingen waarbij wetenschappers de werkelijk gemeten opwarming intekenen in oude klimaatmodellen, blijkt dat de opwarming keurig binnen de prognoses valt."
Tja, wat moet ik hier nu mee? Er zijn in de loop der jaren onderzoekers geweest die aantoonden dat de klimaatmodellen er juist weinig van bakken. De gemodelleerde opwarming komt vrijwel altijd (veel) hoger uit dan de gemeten opwarming.

Fig.11 Bron: McKitrick et al 2020
Een goed voorbeeld zijn de grafieken van McKitrick et al (2020) uit de peer reviewde publicatie "Pervasive Warming Bias in CMIP6 Tropospheric Layers". We zien voor de mid- en low troposfeer (boven en onder) en de gehele aarde en tropen (links en rechts) met rode stippen de resultaten van 38 CMIP6-modellen vergeleken met observaties (blauw). Trends en 95% betrouwbaarheidsintervallen voor 38 individuele modellen (rode stippen en dunne balken), CMIP6-gemiddelde (groene stip en dikke balk) en observatieseries (blauw) (sondes, satellieten reanalyses). De horizontale stippellijn geeft de gemiddelde satelliet-trend weer. Alle modellen simuleren meer opwarming dan waargenomen en de verschillen zijn statistisch significant.
Conclusie: er zijn peer reviewed wetenschappelijke publicaties die aantonen dat klimaatmodellen de opwarming overschatten. Dan is het raar dat Keulemans doet alsof die niet bestaan. De toevoeging van Slangen gaat niet over klimaatmodellen die de opwarming overschatten. Het is zeer aannemelijk dat de klimaatmodellen de opwarming overschatten.
Reactie op bewering 4: 'CO2 is goed voor de plantengroei en zorgt zo voor betere oogsten'
Ik lees in de Volkskrant: "Dit (vergroening) komt door langere groeiseizoenen en doordat CO2 de fotosynthese versnelt. Ook hebben de bossen in Siberië en Canada zich noordwaarts uitgebreid. Maar wat het rapport weglaat, is dat 4 procent van het aardoppervlak juist bruiner werd in plaats van groener, en dat de vergroening op veel plekken niet komt door CO2 maar door bemesting en uitbreiding van de landbouw. Bovendien is het positieve effect maar klein ten opzichte van allerlei andere problemen die opwarming met zich meebrengt voor de landbouw. "
Het DoE-rapport schrijft op pagina 3: "Zhu et al. (2016) was een van de eerste studies die rapporteerde dat wereldwijde vergroening detecteerbaar was met behulp van satellietsensoren. Van 1982 tot 2011 detecteerden ze vergroening over 25-50 procent van de aarde, tegenover slechts vier procent 'verbruining', en schreven ze 70 procent van de vergroening toe aan stijgende CO2-niveaus (zie figuur 2.1). Andere factoren waren onder meer veranderingen in landgebruik, opwarming en stikstof. Het aandeel dat aan CO2 kon worden toegeschreven, was het grootst in de tropen; andere factoren speelden een dominantere rol in CONUS."
Dit is erg interessant. Het lijkt er op dat de journalist (Maarten Keulemans) hier lustig aan cherry picking gedaan heeft. Hij noemt een aantal essentiële cijfers uit het DoE-rapport niet en benadrukt factoren die moeilijk of niet in de gelinkte literatuur terug te vinden zijn. Ook recente papers van Piao et al (2020) en Chen et al (2024) waarin wordt vastgesteld dat "….dat de vergroeningstrend zich voortzet zonder tekenen van vertraging, en dat CO2-bemesting de belangrijkste drijvende kracht blijft" worden door Keulemans genegeerd. De link naar de zich in Siberië en Canada noordwaarts uitbreidende bossen verwijst vooral naar ontgroening in subarctische gebieden als gevolg van urbanisatie. Keulemans bagatelliseert de rol van CO2 in de vergroening van de planeet en winkelt selectief in de door het rapport aangeboden informatie.
Conclusie: de in het rapport aangehaalde onderzoeken laten zien dat de bewering 'CO2 is goed voor de plantengroei en zorgt zo voor betere oogsten' correct is.
Reactie op bewering 5: 'Veel weersextremen nemen niet toe in aantal en intensiteit'
De volkskrant: "Ook hier laat het rapport cruciale zaken onvermeld. Zo neemt het aantal tropische orkanen niet toe, maar veranderen ze wel van koers en kunnen ze sneller in kracht toenemen, waardoor ze onverwachter toeslaan. Ook zijn er aanwijzingen dat de sterkste exemplaren in de Atlantische Oceaan in kracht toenemen. "
Naar mijn opinie laat het DoE-rapport cruciale zaken over tropische orkanen helemaal niet onvermeld, die worden juist uitgebreid in het rapport besproken. Omdat ik geen zin heb om alles dat in het rapport staat te herhalen, volsta ik met het tonen van de meest recente grafieken over orkanen. De grafieken spreken voor zich:

Fig.11 Bron: climatlas

Fig.12 Bron: climatlas

Fig.13 Bron: climatlas

Fig.14 Bron: climatlas

Fig.15 Bron NOAA GFDL

Fig.16 Bron: NOAA GFDL
En NOAA over de verandering van baan van tropische orkanen:

Fig.17 Bron: NOAA GFDL
De Volkskrant: "Intussen nemen allerlei andere extremen wel degelijk toe. Zoals hittegolven, droogtes en in sommige gebieden zware of juist langdurige buien. Een ziedende klimaatwetenschapper in een commentaar: 'Ze proberen ons letterlijk te vertellen om niet te geloven wat we met onze eigen ogen kunnen zien.' "
De bewering dat 'andere extremen' wel degelijk toenemen is onjuist omdat het de indruk wekt dat weliswaar tropische stormen niet maar andere extremen wel toenemen. Dat gaat op een aantal plaatsen wel op voor hitte, maar niet voor de meeste andere weerextremen zoals droogte, neerslag, overstromingen, relatieve zeehoogte, landverschuivingen, luchtverontreiniging, oceaanverzuring et cetera. Zie figuur 18 van het IPCC.
Hier onder de IPCC-tabel die laat zien of extreme weersomstandigheden wel of niet toenemen:

Fig. 18 Bron: AR6
Figuur 18 is een reproductie van kolom 1 van tabel 12.12, IPCC AR6 Working Group I-rapport. Opkomst van antropogene signalen in de historische periode voor Climate Impact Drivers (CID's) weergegeven. Wit: geen signaal (toename of afname) gedetecteerd. Blauw en oranje: verandering gedetecteerd (afname of toename) en betrouwbaarheidsniveau zoals aangegeven in de legenda. Cijfers verwijzen naar specifieke regio's en betrouwbaarheidsniveaus: zie de originele tabel voor opmerkingen.
De tabel is duidelijk: voor de meeste categorieën is door het IPCC in haar meest recente rapport geen toe- of afname gedetecteerd. Wat natuurlijk niet betekent dat bijvoorbeeld in het ene gebied de neerslag niet kan afnemen terwijl die in een ander gebied toeneemt. Overigens: de weersextremen die in het DoE-rapport besproken worden betreffen de USA, niet de aarde als geheel. En wat die 'ziedende klimaatwetenschapper' betreft: die moet maar eens uitleggen hoe hij met eigen ogen klimaatverandering of klimaatattributie 'ziet'.
Conclusie: het is correct dat veel weersextremen niet toenemen in aantal en intensiteit.
Tot slot: bovenstaande zegt denk ik voldoende over de kwaliteit van het DoE-artikel in de Volkskrant. Ik vraag me af of Keulemans het DoE-rapport wel gelezen heeft. Ik in elk geval wel.